Amiodaron 200mg Tabletten

Patiënten met zeldzame erfelijke problemen van galactose-intolerantie, de Lapp lactase-deficiëntie of glucose-galactose malabsorptie dienen dit geneesmiddel niet te gebruiken.

Amiodaron kan ernstige bijwerkingen veroorzaken die van invloed zijn op de ogen, het hart, de longen, de lever, de schildklier, de huid en het perifere zenuwstelsel (zie rubriek 4.8.). Omdat deze reacties vertraagd kunnen optreden, moeten patiënten bij langdurige behandeling zorgvuldig onder toezicht worden gehouden. Omdat ongewenste effecten meestal dosisgerelateerd zijn, moet de minimale effectieve onderhoudsdosis worden gegeven.

Voor de operatie moet de anesthesist ervan op de hoogte worden gesteld dat de patiënt amiodaron gebruikt (zie rubrieken 4.5 en 4.8).

Cardiale stoornissen (zie rubriek 4.8):

Een te hoge dosering kan leiden tot ernstige bradycardie en tot geleidingsstoornissen met het optreden van een idioventriculair ritme, vooral bij oudere patiënten of tijdens digitalisbehandeling. In deze omstandigheden moet de behandeling met amiodaron worden gestaakt. Indien nodig kunnen beta-adrenostimulantia of glucagon worden gegeven. Vanwege de lange halfwaardetijd van amiodaron moet bij ernstige en symptomatische bradycardie het inbrengen van een pacemaker worden overwogen.

Oraal amiodaron is niet gecontra-indiceerd bij patiënten met latent of manifest hartfalen, maar voorzichtigheid is geboden omdat in sommige gevallen bestaand hartfalen kan verergeren. In dergelijke gevallen kan amiodaron samen met andere geschikte therapieën worden gebruikt.

De farmacologische werking van amiodaron induceert ECG-veranderingen: QT-verlenging (gerelateerd aan verlengde repolarisatie) met de mogelijke ontwikkeling van U-golven en vervormde T-golven; deze veranderingen wijzen niet op toxiciteit.

Bij ouderen kan de hartfrequentie duidelijk afnemen.

De behandeling moet worden gestaakt bij het ontstaan van 2e of 3e graads A-V-blok, sino-atriaal blok of bifasciculair blok.

Amiodaron heeft een gering pro-aritmisch effect. Er zijn gevallen gemeld van nieuwe aritmieën of verergering van behandelde aritmieën, soms met fatale afloop. Het is belangrijk, maar moeilijk, om een gebrek aan werkzaamheid van het geneesmiddel te onderscheiden van een pro-aritmisch effect, ongeacht of dit gepaard gaat met een verergering van de hartaandoening of niet. Proaritmische effecten treden meestal op in de context van geneesmiddelinteracties en/of elektrolytische stoornissen (zie de rubrieken 4.5 en 4.8). Ondanks de verlenging van het QT-interval vertoont amiodaron een geringe torsadogene activiteit.

Voordat met amiodaron wordt gestart, wordt aanbevolen een ECG en serumkaliummeting uit te voeren. Controle van het ECG wordt aanbevolen tijdens de behandeling.

Amiodaron kan de defibrillatiedrempel en/of pacingdrempel verhogen bij patiënten met een implanteerbare cardioverter defibrillator of een pacemaker, wat de werkzaamheid van het apparaat nadelig kan beïnvloeden. Regelmatige tests worden aanbevolen om de goede werking van het apparaat te verzekeren na aanvang van de behandeling of verandering in de dosering.

Severe Bradycardie (zie rubriek 4.5):

Er zijn gevallen van ernstige, mogelijk levensbedreigende bradycardie en hartblok waargenomen wanneer amiodaron wordt gebruikt in combinatie met sofosbuvir in combinatie met een ander hepatitis C-virus (HCV) direct werkend antiviraal (DAA), zoals daclatasvir, simeprevir, of ledipasvir. Daarom wordt gelijktijdige toediening van deze middelen met amiodaron niet aanbevolen.

Indien gelijktijdig gebruik met amiodaron niet kan worden vermeden, wordt aanbevolen patiënten nauwlettend te controleren bij het starten van sofosbuvir in combinatie met andere DAA’s. Patiënten bij wie een hoog risico op bradyaritmie wordt vastgesteld, moeten na het starten van de gelijktijdige behandeling met sofosbuvir gedurende ten minste 48 uur continu worden gecontroleerd in een geschikte klinische setting.

Patiënten die deze hepatitis C-geneesmiddelen met amiodaron krijgen, met of zonder andere geneesmiddelen die de hartslag verlagen, moeten worden gewaarschuwd voor de symptomen van bradycardie en hartblok en moeten worden geadviseerd dringend medisch advies in te winnen als zij deze symptomen ervaren.

Endocriene stoornissen (zie rubriek 4.8)

Amiodaron kan hypothyreoïdie of hyperthyreoïdie induceren, vooral bij patiënten met een persoonlijke voorgeschiedenis van schildklieraandoeningen. Klinische en biologische monitoring moet voorafgaand aan de behandeling bij alle patiënten worden uitgevoerd. Controle dient plaats te vinden tijdens de behandeling, met tussenpozen van zes maanden en gedurende enkele maanden na het staken van de behandeling. Dit is vooral van belang bij ouderen. Bij patiënten van wie de voorgeschiedenis wijst op een verhoogd risico van schildklierdisfunctie, wordt regelmatige beoordeling aanbevolen. De serum usTSH-spiegel moet worden gemeten wanneer schildklierdisfunctie wordt vermoed.

Amiodaron bevat jodium en kan dus interfereren met de opname van radiojodium. De schildklierfunctietests (vrij-T3, vrij-T4, usTSH) blijven echter interpreteerbaar. Amiodaron remt de perifere omzetting van levothyroxine (T4) in triiodothyronine (T3) en kan bij klinisch euthyroïde patiënten geïsoleerde biochemische veranderingen veroorzaken (stijging van vrij-T4 in serum, terwijl vrij-T3 licht daalt of zelfs normaal is). Er is in dergelijke gevallen geen reden om de behandeling met amiodaron te staken als er geen klinisch of verder biologisch (usTSH) bewijs van schildklierziekte is.

Hypothyreoïdie

Hypothyreoïdie moet worden vermoed als de volgende klinische verschijnselen optreden: gewichtstoename, koude-intolerantie, verminderde activiteit, overmatige bradycardie. De diagnose wordt ondersteund door een verhoging van het serum usTSH en een overdreven reactie van TSH op TRH. T3 en T4 niveaus kunnen laag zijn. Euthyreoïdie wordt gewoonlijk binnen 3 maanden na het staken van de behandeling bereikt. In levensbedreigende situaties kan de behandeling met amiodaron worden voortgezet, in combinatie met levothyroxine. De dosis levothyroxine wordt aangepast aan de TSH-spiegel.

Hyperthyreoïdie

Hyperthyreoïdie kan optreden tijdens de behandeling met amiodaron, of, tot enkele maanden na het staken van de behandeling. Klinische kenmerken, zoals gewichtsverlies, asthenie, rusteloosheid, verhoging van de hartfrequentie, het optreden van aritmie, angina, congestief hartfalen moeten de arts waarschuwen. De diagnose wordt ondersteund door een daling van de serum usTSH-spiegel, een verhoogd T3 en een verminderde TSH-respons op thyrotropin releasing hormone. Ook kan een verhoging van omgekeerd T3 (rT3) worden gevonden.

In het geval van hyperthyreoïdie moet de therapie worden gestaakt. Klinisch herstel treedt gewoonlijk binnen enkele maanden op, hoewel ernstige gevallen, soms met dodelijke afloop, zijn gemeld. Het klinisch herstel gaat vooraf aan de normalisatie van de schildklierfunctietests.

Voor de behandeling van ernstige schildklierhyperactiviteit zijn kuren met anti-schildkliermedicijnen gebruikt; aanvankelijk kunnen grote doses nodig zijn. Deze zijn niet altijd effectief en gelijktijdige behandeling met hoge doses corticosteroïden (bijv. 1mg/kg prednisolon) kan gedurende enkele weken nodig zijn.

Oogaandoeningen (zie rubriek 4.8)

Indien wazig of verminderd zien optreedt, moet onmiddellijk een volledig oftalmologisch onderzoek inclusief fundoscopie worden uitgevoerd. Het optreden van optische neuropathie en/of optische neuritis vereist het staken van amiodaron vanwege de mogelijke progressie tot blindheid. Tenzij wazig of verminderd zien optreedt, wordt jaarlijks oogheelkundig onderzoek aanbevolen.

Hepato-biliaire aandoeningen (zie rubriek 4.8):

Amiodaron kan in verband worden gebracht met een verscheidenheid aan levereffecten, waaronder cirrose, hepatitis, geelzucht en leverfalen. Er zijn enkele sterfgevallen gemeld, voornamelijk na langdurige behandeling, hoewel deze zelden kort na het begin van de behandeling zijn voorgekomen, met name na intraveneuze toediening van amiodaron. Het is raadzaam de leverfunctie te controleren, met name de transaminasen, vóór de behandeling en daarna om de zes maanden. De dosis amiodaron moet worden verlaagd of de behandeling moet worden gestaakt als de stijging van de transaminasen hoger is dan driemaal het normale bereik.

Aan het begin van de behandeling kunnen verhogingen van de serumtransaminasen optreden die op zichzelf staan (1,5 tot 3 maal normaal). Deze kunnen naar normaal terugkeren met dosisvermindering, of soms spontaan.

Eenmalige gevallen van acute leveraandoeningen met verhoogde serumtransaminasen en/of geelzucht kunnen voorkomen; in dergelijke gevallen moet de behandeling worden gestaakt.

Er zijn meldingen van chronische leveraandoeningen. Wijziging van laboratoriumtests die minimaal kunnen zijn (transaminasen verhoogd 1,5 tot 5 maal normaal) of klinische verschijnselen (mogelijke hepatomegalie) tijdens de behandeling gedurende langer dan 6 maanden zou deze diagnose moeten suggereren. Routinecontrole van de leverfunctietests wordt daarom geadviseerd. Abnormale klinische en laboratoriumtestresultaten verdwijnen gewoonlijk na het staken van de behandeling, maar er zijn gevallen met dodelijke afloop gemeld. Histologische bevindingen kunnen lijken op pseudo-alcoholische hepatitis, maar ze kunnen variabel zijn en cirrose omvatten.

Hoewel er geen literatuurrapporten zijn over de versterking van leverbijwerkingen van alcohol, dient patiënten geadviseerd te worden hun alcoholinname te matigen tijdens het gebruik van Amiodaron-tabletten.

Stoornissen van het zenuwstelsel (zie rubriek 4.8):

Amiodaron kan perifere sensorimotorische neuropathie en/of myopathie induceren. Beide aandoeningen kunnen ernstig zijn, hoewel herstel meestal binnen enkele maanden na het staken van amiodaron optreedt, maar soms onvolledig kan zijn.

Respiratoire, thoracale en mediastinale aandoeningen (zie rubriek 4.8):

Het optreden van dyspneu of niet-productieve hoest kan verband houden met pulmonale toxiciteit (overgevoeligheidspneumonitis, alveolaire/interstitiële pneumonitis of fibrose, pleuritis, bronchiolitis obliterans organiserende pneumonitis. Aanwezige kenmerken kunnen zijn: dyspneu (die ernstig kan zijn en onverklaard door de huidige harttoestand), niet-productieve hoest en verslechtering van de algemene gezondheidstoestand (vermoeidheid, gewichtsverlies en koorts). Het begin is gewoonlijk langzaam, maar kan snel progressief zijn. Hoewel de meeste gevallen zijn gemeld bij langdurige behandeling, zijn er ook enkele die zich kort na het begin van de behandeling hebben voorgedaan.

Patiënten moeten klinisch zorgvuldig worden geëvalueerd en röntgenfoto’s van de borstkas moeten worden overwogen voordat met de behandeling wordt begonnen. Indien tijdens de behandeling longtoxiciteit wordt vermoed, moet deze worden herhaald en worden geassocieerd met longfunctietests met inbegrip van, waar mogelijk, meting van de transferfactor. Initiële radiologische veranderingen kunnen moeilijk te onderscheiden zijn van pulmonale veneuze congestie. De longtoxiciteit is gewoonlijk reversibel na een vroegtijdige stopzetting van de behandeling met amiodaron, met of zonder corticosteroïdbehandeling. De klinische symptomen verdwijnen vaak binnen enkele weken, gevolgd door een langzamere radiologische verbetering en verbetering van de longfunctie. Sommige patiënten kunnen verslechteren ondanks het staken van de amiodaron-tabletten.

Stoornissen van huid en onderhuids weefsel (zie rubriek 4.8)

Patiënten moeten geïnstrueerd worden om blootstelling aan de zon te vermijden en beschermende maatregelen te nemen tijdens de therapie, aangezien patiënten die amiodaron-tabletten gebruiken overgevoelig kunnen worden voor zonlicht, wat kan aanhouden na enkele maanden staken van de amiodaron-tabletten. In de meeste gevallen blijven de symptomen beperkt tot tintelingen, branderigheid en erytheem van de aan zonlicht blootgestelde huid, maar ernstige fototoxische reacties met blaarvorming kunnen worden waargenomen.

Erge bulleuze reacties:

Lvensbedreigende of zelfs fatale cutane reacties Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), Toxische Epidermale Necrolyse (TEN) (zie rubriek 4.8). Indien symptomen of tekenen van SJS, TEN (bv. progressieve huiduitslag vaak met blaren of mucosale laesies) aanwezig zijn, moet de behandeling met amiodaron onmiddellijk worden gestaakt.

Gewrichtsinteracties (zie rubriek 4.5)

Gezamenlijk gebruik van amiodaron wordt niet aanbevolen met de volgende geneesmiddelen: bètablokkers, hartritmeverlagende calciumkanaalremmers (verapamil, diltiazem), stimulerende laxeermiddelen die hypokaliëmie kunnen veroorzaken.

Een verhoogde plasmaspiegel van flecainide is gemeld bij gelijktijdige toediening van amiodaron. De dosis flecainide moet dienovereenkomstig worden verlaagd en de patiënt moet nauwgezet worden gecontroleerd.

Waarschuwingen voor hulpstoffen

Dit product bevat lactose. Patiënten met zeldzame erfelijke problemen van galactose-intolerantie, de Lapp lactase-deficiëntie of glucose-galactose malabsorptie dienen dit geneesmiddel niet te gebruiken.