Anaplasma phagocytophilum bij honden in Duitsland
Er werden in totaal 111 honden geïncludeerd in deze prospectieve studie waarin de prevalentie van Anaplasma phagocytophilum bij honden in Duitsland werd onderzocht. De honden werden verdeeld in twee groepen. Honden van groep 1 (n = 49) vertoonden klinische en/of hematologische symptomen die voorkomen bij infecties met A. phagocytophilum, terwijl die van groep 2 (n = 62) geen aanwijzingen hadden voor anaplasmose. Voor elke hond werd een A. phagocytophilum 16S rRNA-nested polymerase kettingreactie (PCR) van ethyleendiaminetetra-azijnzuur (EDTA)-geanticoaguleerd volbloed, een microscopische evaluatie van een buffy coat en een serum indirecte fluorescente antilichaamstest (IFAT) uitgevoerd. In totaal werden 48 seroreactieve honden geïdentificeerd, wat neerkomt op een totale puntprevalentie van 43,2%. Er was geen significant verschil tussen de seroreactiviteit voor A. phagocytophilum antigenen tussen groep 1 (44,9%) en 2 (41,9%) (P > 0,5). Zeven honden (6,3%) hadden positieve PCR resultaten. Zij waren allen seroreactief. Zes behoorden tot groep 1. Morulae in neutrofiele granulocyten werden gevonden bij twee honden van groep 1 maar bij geen enkele van groep 2. Beide honden waren seroreactief. Zeer hoge antilichaamtiters (> of =1:1024) werden significant vaker aangetroffen bij honden met klinische verschijnselen die toe te schrijven waren aan infectie met A. phagocytophilum (groep 1) dan bij die zonder (groep 2) (P < 0.001). Er was geen significante correlatie tussen het totaal aantal positieven of antilichaamtiters en leeftijd, ras, geslacht, of de vraag of de honden gezins- of werkhonden waren. Honden met een hoge tekeninfestatie waren significant vaker seroreactief voor A. phagocytophilum dan honden met geen of een lage tekeninfestatie (P = 0,007). Concluderend kan worden gesteld dat er in Duitsland een hoog risico van infectie met A. phagocytophilum lijkt te bestaan. De resultaten van deze studie suggereren dat ernstige ziekte uitsluitend veroorzaakt door A. phagocytophilum mogelijk is, hoewel er geen definitief bewijs bestaat. Zeer hoge antilichaamtiters (>1:1024) kunnen in verband worden gebracht met klinische anaplasmose.