Bookshelf

Clinical Significance

Elk van de vijf stadia van de Freudiaanse psychoseksuele ontwikkelingstheorie wordt geassocieerd met een corresponderend leeftijdsbereik, erogeen lichaamsdeel, en klinisch gevolg van fixatie.

Stadium I: 0-1 jaar, oraal, mond: Oraal verlangen is het centrum van genot voor de pasgeboren baby. De eerste hechting van een baby is aan degene die bevrediging geeft aan zijn orale behoeften, meestal zijn moeder. Als de optimale hoeveelheid stimulatie niet beschikbaar is, fixeert de libidinale energie zich op de orale wijze van bevrediging, wat resulteert in latere latente agressieve of passieve neigingen.

Stadium II: 1-3 jaar oud, anaal, darm en blaas: Toilettraining is een bijzonder gevoelige taak in deze periode. Het verlangen van de ouders naar adequate prestaties verschuift de libidinale energie van het orale naar het anale gebied. Het kind heeft meer kans om berispt te worden, zich ontoereikend te voelen, en een groter vermogen om een negatieve evaluatie van een verzorger waar te nemen als het niet naar behoren presteert. Fixatie in dit stadium kan zich uiten in anale retentiviteit (onophoudelijke ordelijkheid) of anale expulsiviteit (grillige desorganisatie).

Stadium III: 3-6 jaar oud, fallisch, genitaliën: Dit is misschien wel het meest controversiële stadium van Freuds psychoseksuele ontwikkeling. Dit is het stadium waarin het kind plezier begint te ervaren in verband met zijn genitaliën. In deze periode van primitieve seksuele ontwikkeling kan het kind de wortels leggen van fixatie met de ouder van het andere geslacht, het Oedipus complex.

Stadium IV: 6 – 12 jaar oud, latentie, slapende seksuele gevoelens: Gedurende deze tijd is het libido relatief onderdrukt of gesublimeerd. Freud identificeerde geen erogene zone voor dit stadium. Het kind begint nu indirect te handelen naar zijn impulsen door zich te richten op activiteiten zoals school, sport en het opbouwen van relaties. Disfunctioneren in dit stadium resulteert in het onvermogen van het kind om als volwassene gezonde relaties aan te gaan.

Fase V: 13-18 jaar oud, genitaal, volwassen seksuele gevoelens: Het ego van het kind wordt volledig ontwikkeld in dit stadium, en ze zijn vervolgens op zoek naar hun onafhankelijkheid. Hun vermogen om zinvolle en duurzame relaties aan te gaan is concreet, en hun seksuele verlangens en activiteit zijn gezond en consensueel. Als een kind of jong volwassene in deze periode disfunctioneert, zal het niet in staat zijn betekenisvolle gezonde relaties te ontwikkelen.

Om Freuds ontwikkelingstheorieën te verklaren moet men zijn structurele theorie van de geest aan de orde stellen. Deze suggereert dat de psyche (persoonlijkheid) drie psychische structuren omvat: het id, het ego en het superego.

Het id is het instinctieve aspect van de psyche, bestaande uit de seksuele en agressieve driften. Het is in wezen de biologische, instinctieve, onbewuste drift van het individu zoals die betrokken is bij bevrediging. Het gedrag van een pasgeborene wordt puur gedreven door aangeboren instincten (id). Naarmate het kind rijper wordt, onderscheidt het ego zich van het id. Het ego is het besluitvormingsaspect van de persoonlijkheid. In tegenstelling tot het id, dat werkt vanuit het plezierprincipe en onmiddellijke bevrediging, werkt het ego vanuit het realiteitsprincipe, dat bevrediging zoekt via praktische strategieën. Het ego bemiddelt uiteindelijk de interactie tussen het id en de “echte” wereld. Het is van nature rationeel, terwijl het id irrationeel is. De laatste psychische structuur die zich ontwikkelt is het superego, dat de moraal en de waarden van de maatschappij omvat. Deze structuur ontwikkelt zich tijdens de fallische fase en is analoog aan iemands morele kompas. Deze structuren kunnen helpen pathologisch gedrag en bronnen van angst te verklaren.

Freuds ontwikkelingstheorieën vormen de basis voor de psychoanalyse en de afgeleiden daarvan die de hedendaagse psychotherapie vormen.