Carl Jung
Jung’s denken werd gevormd door vroege familie-invloeden, die aan moederskant een mengeling waren van interesse in het occulte en in solide gereformeerde academische theologie. Aan zijn vaders kant waren er twee belangrijke figuren, zijn grootvader, de arts en academisch wetenschapper Karl Gustav Jung en de feitelijke band van de familie met Lotte Kestner, de nicht van de Duitse polymath Johann Wolfgang Goethe’s “Löttchen”. Hoewel hij een praktiserend clinicus en schrijver was en als zodanig de analytische psychologie stichtte, werd een groot deel van zijn levenswerk besteed aan het verkennen van verwante gebieden zoals fysica, vitalisme, Oosterse en Westerse filosofie, alchemie, astrologie, en sociologie, evenals literatuur en kunst. Jung’s belangstelling voor filosofie en spirituele onderwerpen leidde ertoe dat velen hem als een mysticus beschouwden, hoewel zijn voorkeur uitging naar een man van de wetenschap.
KernbegrippenEdit
De belangrijkste concepten van de analytische psychologie zoals ontwikkeld door Jung omvatten:
Archetype – een concept “geleend” uit de antropologie om veronderstelde universele en terugkerende mentale beelden of thema’s aan te duiden. Jung’s definities van archetypen varieerden in de loop der tijd en zijn het onderwerp geweest van discussie over hun nut.
Archetypische beelden – universele symbolen die tegenstellingen in de psyche kunnen bemiddelen, vaak gevonden in religieuze kunst, mythologie en sprookjes door culturen heen
Complex – de onderdrukte organisatie van beelden en ervaringen die de perceptie en het gedrag bepaalt
Extraversie en introversie – persoonlijkheidskenmerken van gradaties van openheid of gereserveerdheid die bijdragen aan psychologische type.
Persoonlijkheid – element van de persoonlijkheid dat ontstaat “om redenen van aanpassing of persoonlijk gemak” – de “maskers” die men in verschillende situaties opzet.
Schaduw – de onderdrukte, dus onbekende, aspecten van de persoonlijkheid, waaronder die welke vaak als negatief worden beschouwd
Ego – het centrum van het bewustzijnsveld, het deel van de psyche waar ons bewuste gevoel van identiteit en bestaan zetelt.
Collectief onbewuste – aspecten van onbewustzijn die door alle mensen in verschillende culturen worden ervaren
Anima – het contrasexuele aspect van de psyche van een man, zijn innerlijk persoonlijk vrouwelijk, opgevat als zowel een complex als een archetypisch beeld
Animus – het contrasexuele aspect van de psyche van een vrouw, haar innerlijke persoonlijke mannelijke, opgevat als zowel een complex als een archetypisch beeld
Zelf – het centrale overkoepelende concept dat het individuatieproces beheerst, zoals gesymboliseerd door mandala’s, de eenheid van mannelijk en vrouwelijk, totaliteit, eenheid. Jung beschouwde het als het centrale archetype van de psyche
Individuatie – het proces van vervulling van elk individu “dat noch de bewuste noch de onbewuste positie ontkent, maar aan beide recht doet”.
Synchroniciteit – een acausaal principe als basis voor het schijnbaar toevallige gelijktijdig optreden van verschijnselen.
Extraversie en introversieEdit
Jung was een van de eersten die introversie en extraversie in een psychologische context definieerde. In Jung’s Psychological Types theoretiseert hij dat ieder mens in een van de twee categorieën valt, de introverte en de extraverte. Deze twee psychologische types vergelijkt Jung met oude archetypen, Apollo en Dionysus. De introvert wordt vergeleken met Apollo, die licht schijnt op begrip. De introvert is gericht op de innerlijke wereld van reflectie, dromen en visie. Nadenkend en inzichtelijk, kan de introvert soms ongeïnteresseerd zijn in het meedoen met de activiteiten van anderen. De extravert wordt geassocieerd met Dionysus, geïnteresseerd in het deelnemen aan de activiteiten van de wereld. De extravert is gericht op de buitenwereld van voorwerpen, zintuiglijke waarneming en actie. Energiek en levendig, kan de extravert zijn gevoel van zichzelf verliezen in de roes van Dionysische bezigheden. Jungiaanse introversie en extraversie is heel verschillend van het moderne idee van introversie en extraversie. Moderne theorieën blijven vaak trouw aan behavioristische manieren om zo’n eigenschap te beschrijven (sociabiliteit, spraakzaamheid, assertiviteit etc.) terwijl Jungiaanse introversie en extraversie wordt uitgedrukt als een perspectief: introverte mensen interpreteren de wereld subjectief, terwijl extraverte mensen de wereld objectief interpreteren.
Collectief onbewuste en archetypeEdit
Het collectief onbewuste wordt vanuit twee gezichtspunten gedefinieerd: ten eerste de oorsprong ervan, ten tweede waaruit het is opgebouwd, en begint met een tegenstelling. De aard en het bestaan van het persoonlijk onbewuste van een individu is nauwelijks betwistbaar, vanaf de latere helft van de twintigste eeuw. Terwijl het persoonlijk onbewuste bestaat uit ideeën, zintuiglijke informatie en gedachten die ooit in het geheugen waren opgeslagen, maar in vergetelheid zijn geraakt, is het collectief onbewuste noch verworven door activiteiten binnen het leven van een individu, noch de container van dingen die in wezen gedachten, herinneringen, ideeën zijn die tijdens iemands leven bewust zouden kunnen worden.
Aangezien de oorsprong ervan, zijn het de erfelijke elementen van wat een mens tot een mens maakt, onderscheiden van andere soorten. Het omvat en beschouwt derhalve gelijktijdig de gebieden van de evolutionaire biologie, de geschiedenis van de beschaving, de etnologie, de ontwikkeling van de hersenen en het zenuwstelsel en de algemene, universele psychologische ontwikkeling. Als we kijken naar waaruit het bestaat, de praktische fysiologische en psychologische betekenis, “bestaat het uit pre-existente vormen, de archetypen, die slechts secundair bewust kunnen worden en die een definitieve vorm geven aan bepaalde psychische inhouden”. Verwijzend naar de werken van Freud en Adler, die geheel persoonlijke psychologieën zijn, schrijft Jung over de oorzakelijke factoren van de persoonlijke psychologie, als zijnde gebaseerd op de gemeenschappelijke en betrekkelijk universele fysiologische laag. Jung meent dat de wetenschap het bestaan en de fundamentele aard van “instincten”, bestaande als een geheel van motiverende driften, moeilijk zou kunnen ontkennen. Het collectief onbewuste vormt het kader waarbinnen de wetenschap individuele motiverende driften kan beschrijven, zoals die universeel lijken over alle individuen van een soort, en instincten die in alle soorten aanwezig zijn. “De hypothese van het collectief onbewuste is daarom niet gewaagder dan te veronderstellen dat er instincten zijn.”
Aangezien waar het uit bestaat, zijn in Jungiaanse terminologie en gebaseerd op biologische en ontwikkelingspatronen, de archetypen de voorconfiguraties in de levende, dynamische natuur, die uiteindelijk herhalende, begrijpelijke, beschrijfbare ervaringen voortbrengen. Bovendien houdt het concept rekening met de resultaten van tijd, en patronen van resulterende effecten van transformatie, niet alleen met het statische feit van bestaan. De archetypen bestaan los van enige huidige gebeurtenis, of resulterend effect. Zij oefenen invloed uit zowel horizontaal over alle ervaringsdomeinen, als verticaal door belangrijke stadia van de unieke ontwikkeling van een individu. Nogmaals, omdat ze deels gebaseerd zijn op erfelijke fysiologie, bestaan ze al zolang de mens als gedifferentieerde soort bestaat, en zijn ze pas bewust zichtbaar geworden door de ontwikkeling van het vertellen van verhalen. In de loop van tienduizenden jaren hebben zich dus al lang bestaande, zich herhalende patronen van individuele ervaringen en gedragingen en effecten (en evenzo groepservaringen, gedragingen, effecten) ontwikkeld, en die zijn omgezet in verhalen. Vervolgens zichtbaar als opkomende herhalende patronen in verhaalvorm (motieven in de mythologie) en eeuwen van hervertelling, hebben culturen zich discreet ontwikkeld over de hele planeet met deze talloze gemeenschappelijke aspecten.
De term en het concept zijn niet afkomstig van Jung; het concept vindt zijn oorsprong bij Plato die primordiale patronen beschouwt, met aanvullende bijdragen van Adolf Bastian, Herbert en Maus, Usener. Voor wetenschappelijke doeleinden, in het begin en het midden van de twintigste eeuw, was het onmogelijk om de archetypen objectief te isoleren en te categoriseren binnen een materialistisch kader. Toch is het van groot belang, voor het begrijpen van de medische geschiedenis en de psychotherapie. Volgens Jung zijn er “evenveel archetypen als er typische situaties in het leven zijn”, en hun onderlinge beïnvloeding ten opzichte van elkaar is dynamisch, hun effecten vloeien in elkaar over, en zo gescheiden zijn alleen praktisch te beschrijven in eenvoudige termen, wanneer waargenomen over millennia herhaald, en aanhoudend. Omdat ze al duizenden jaren in verhalen aanwezig zijn, zijn de meest effectieve kaders, gereedschappen en vocabulaires voor analyse die van vergelijkende religie en mythologie.
In deel 9 van Jung’s Verzamelde Werken (gepubliceerd in twee afzonderlijke delen, CW#9.1 “The Archetypes and the Collective Unconscious”, CW#9.2 “Aion: Onderzoeken naar de fenomenologie van het Zelf”) worden vele archetypen sterk uitgewerkt. Velen zijn door anderen uitgewerkt in latere geschriften, niet noodzakelijkerwijs in samenhang met het Jungiaanse gedachtegoed. Sommige benoemde archetypen zijn hierboven beschreven in Kernbegrippen. De meest voorkomende benoemde archetypen, mythologische motieven, behandeld in CW#9.1, #9.2 zijn: schaduw, held (meestal een vereniging van tegengestelden), zelf (meestal de karakter-transformatie aan het einde van de reis, ook eindresultaat van levenslange individuatie), anima, animus, moeder (meestal Grote Moeder), vader (meestal Wijze Oude Man), kind (meestal goddelijk kind of kind-held, ofwel androgyn ofwel gedifferentieerd goddelijke dochter, goddelijke zoon), bedrieger.
PersonaEdit
In zijn psychologische theorie – die niet noodzakelijkerwijs gekoppeld is aan een bepaalde theorie van de sociale structuur – verschijnt de persona als een bewust gecreëerde persoonlijkheid of identiteit, gevormd uit een deel van de collectieve psyche door socialisatie, acculturatie en ervaring. Jung gebruikte de term persona, expliciet omdat het in het Latijn zowel persoonlijkheid betekent als de maskers die gedragen werden door Romeinse acteurs uit de klassieke periode, die uitdrukking gaven aan de individuele rollen die gespeeld werden.
De persona, zo stelt hij, is een masker voor de “collectieve psyche”, een masker dat individualiteit “voorwendt”, zodat zowel het zelf als anderen in die identiteit geloven, ook al is het in werkelijkheid niet meer dan een goed gespeelde rol waardoor de collectieve psyche tot uitdrukking wordt gebracht. Jung beschouwt het “personamasker” als een ingewikkeld systeem dat bemiddelt tussen het individuele bewustzijn en de sociale gemeenschap: het is “een compromis tussen het individu en de maatschappij over wat een mens moet lijken te zijn”. Maar hij maakt ook heel expliciet dat het in wezen een karaktermasker is in de klassieke zin die het theater kent, met zijn dubbele functie: zowel bedoeld om een bepaalde indruk op anderen te maken, als om (een deel van) de ware aard van het individu te verbergen. De therapeut beoogt dan het individuatieproces te begeleiden waardoor de cliënt zijn “eigen ik” (terug)krijgt – door het zelf te bevrijden, zowel van de bedrieglijke dekmantel van de persona, als van de macht van onbewuste impulsen.
Jung is enorm invloedrijk geworden in de managementtheorie; niet alleen omdat managers en leidinggevenden een geschikte “management persona” (een bedrijfsmasker) en een overtuigende identiteit moeten creëren, maar ook omdat ze moeten evalueren wat voor soort mensen de werknemers zijn, om ze te kunnen managen (bijvoorbeeld met behulp van persoonlijkheidstests en intercollegiale toetsingen).
SchaduwEdit
De schaduw bestaat als deel van de onbewuste geest en is samengesteld uit de eigenschappen die individuen niet graag hebben/ liever negeren: onderdrukte ideeën, zwakheden, verlangens, instincten en tekortkomingen. De schaduw is het resultaat van de poging van een individu om zich aan te passen aan culturele normen en verwachtingen. Dit archetype bestaat dus niet alleen uit alle dingen die door de maatschappij als onaanvaardbaar worden beschouwd, maar ook uit die dingen die niet in overeenstemming zijn met iemands eigen persoonlijke moraal en waarden.
Jung stelt dat de schaduw een belangrijke rol speelt bij het in balans brengen van iemands algehele psyche – “waar licht is, moet ook schaduw zijn”. Zonder een goed ontwikkelde schaduw kan een individu oppervlakkig worden en extreem gepreoccupeerd met de mening van anderen – dat wil zeggen, een wandelend personage. Omdat ze hun schaduw niet rechtstreeks willen zien, zo stelt Jung, projecteren veel individuen die op anderen. Het komt erop neer dat de kwaliteiten die een individu in een ander kan haten, in feite ook aanwezig zijn in dat individu, maar dat hij ze niet wil zien. Om als individu werkelijk te groeien, geloofde Jung dat zowel de persona als de schaduw in balans moeten zijn.
De schaduw kan verschijnen in dromen of visioenen, vaak in de vorm van een donkere, wilde, exotische figuur.
SpiritualiteitEdit
Jung’s werk aan zichzelf en aan zijn patiënten overtuigde hem ervan dat het leven een spiritueel doel heeft dat verder gaat dan materiële doelen. Onze belangrijkste taak, zo geloofde hij, is het ontdekken en vervullen van ons diepe, aangeboren potentieel. Gebaseerd op zijn studie van het Christendom, Hindoeïsme, Boeddhisme, Gnosticisme, Taoïsme, en andere tradities, geloofde Jung dat deze reis van transformatie, die hij individuatie noemde, de mystieke kern is van alle religies. Het is een reis om het zelf te ontmoeten en tegelijkertijd om het Goddelijke te ontmoeten. In tegenstelling tot Freud’s objectivistische wereldbeeld, kan Jung’s pantheïsme hem ertoe gebracht hebben te geloven dat spirituele ervaring essentieel is voor ons welzijn, omdat hij het individuele menselijke leven specifiek identificeert met het universum als geheel.
In 1959 werd Jung door gastheer John Freeman in het BBC interviewprogramma Face to Face gevraagd of hij in God geloofde, waarop Jung antwoordde: “I do not need to believe. I know.” Jung’s ideeën over religie vormen een tegenwicht voor Freudiaans scepticisme. Jung’s idee van religie als een praktische weg naar individuatie wordt nog steeds behandeld in moderne leerboeken over de psychologie van religie, hoewel zijn ideeën ook zijn bekritiseerd.
Jung beval spiritualiteit aan als een remedie voor alcoholisme, en hij wordt geacht een indirecte rol te hebben gespeeld bij de oprichting van de Anonieme Alcoholisten. Jung behandelde eens een Amerikaanse patiënt (Rowland Hazard III), die aan chronisch alcoholisme leed. Nadat hij enige tijd met de patiënt had gewerkt en geen noemenswaardige vooruitgang had geboekt, vertelde Jung de man dat zijn alcoholische toestand zo goed als hopeloos was, afgezien van de mogelijkheid van een spirituele ervaring. Jung merkte op dat, zo nu en dan, zulke ervaringen bekend waren bij alcoholisten als alle andere opties hadden gefaald.
Hazard nam Jung’s advies serieus en ging op zoek naar een persoonlijke, spirituele ervaring. Hij keerde terug naar de Verenigde Staten en sloot zich aan bij een christelijke evangelische beweging die bekend stond als de Oxford Group (later bekend als Moral Re-Armament). Hij vertelde ook aan andere alcoholisten wat Jung hem had verteld over het belang van een spirituele ervaring. Een van de alcoholisten die hij in de Oxford Groep opnam was Ebby Thacher, een oude vriend en drinkebroer van Bill Wilson, de latere medeoprichter van de Anonieme Alcoholisten (AA). Thacher vertelde Wilson over de Oxford Groep en via hen werd Wilson zich bewust van Hazard’s ervaring met Jung. De invloed van Jung vond zo indirect zijn weg naar de vorming van Alcoholics Anonymous, het oorspronkelijke twaalf-stappen programma.
De bovenstaande beweringen zijn gedocumenteerd in de brieven van Jung en Bill Wilson, waarvan uittreksels zijn te vinden in Pass It On, gepubliceerd door Alcoholics Anonymous. Hoewel het detail van dit verhaal door sommige historici wordt betwist, besprak Jung zelf een lid van de Oxford Groep, die mogelijk dezelfde persoon was, in toespraken die rond 1940 werden gehouden. De opmerkingen werden privé verspreid in de vorm van een afschrift, van steno dat door een deelnemer was gemaakt (Jung zou het afschrift hebben goedgekeurd), en later opgenomen in Deel 18 van zijn Verzameld Werk, Het Symbolische Leven,
Bij voorbeeld, wanneer een lid van de Oxford Groep bij mij komt om behandeld te worden, zeg ik: ‘Je bent in de Oxford Groep; zolang je daar bent, regel je je affaire met de Oxford Groep. Ik kan het niet beter doen dan Jezus.
Jung verklaart verder dat hij soortgelijke genezingen heeft gezien bij rooms-katholieken. Het 12 stappen programma van de Anonieme Alcoholisten heeft een intense psychologische achtergrond, waarbij het menselijke ego en de tweedeling tussen de bewuste en onbewuste geest een rol spelen.
Onderzoek naar het paranormaleEdit
Jung had een duidelijke interesse in het paranormale en occulte. Decennia lang woonde hij seances bij en beweerde getuige te zijn geweest van “parapsychische verschijnselen”. Aanvankelijk schreef hij deze toe aan psychologische oorzaken, hij hield in 1919 zelfs een lezing in Engeland voor de Society for Psychical Research over “The Psychological Foundations for the belief in spirits”. Hij begon echter te “betwijfelen of een uitsluitend psychologische benadering recht kan doen aan de verschijnselen in kwestie” en stelde dat “de geestenhypothese betere resultaten oplevert”. Hij toonde zijn eigen scepsis ten opzichte van deze postulatie, omdat hij geen materieel bewijs kon vinden voor het bestaan van geesten.
Jung’s ideeën over het paranormale culmineerden in “synchroniciteit”, zijn idee dat betekenisvolle verbanden in de wereld zich manifesteren door toeval zonder een duidelijk oorzakelijk verband. Wat hij het “acausale verbindingsprincipe” noemde. Ondanks het feit dat zijn eigen experimenten het fenomeen niet bevestigden, hield hij vast aan het idee als verklaring voor schijnbare ESP. Ook stelde hij het voor als een functionele verklaring voor de werking van de I-Ching, hoewel hij nooit duidelijk was over de werking van synchroniciteit.
Interpretatie van de kwantummechanicaEdit
Jung beïnvloedde een filosofische interpretatie (niet de wetenschap) van de kwantumfysica met het concept van synchroniciteit, waarbij hij sommige gebeurtenissen als niet-causaal beschouwde. Dat idee beïnvloedde de natuurkundige Wolfgang Pauli (met wie hij via een briefcorrespondentie het begrip unus mundus ontwikkelde in samenhang met het begrip non-lokaliteit) en enkele andere natuurkundigen.
AlchemieEdit
Het werk en de geschriften van Jung vanaf de jaren veertig waren gericht op alchemie.
In 1944 publiceerde Jung Psychology and Alchemy, waarin hij de alchemistische symbolen analyseerde en tot de conclusie kwam dat er een directe relatie is tussen hen en het psychoanalytische proces. Hij betoogde dat het alchemistische proces de transformatie was van de onzuivere ziel (lood) naar de vervolmaakte ziel (goud), en een metafoor voor het individuatieproces.
In 1963 verscheen Mysterium Coniunctionis voor het eerst in het Engels als onderdeel van The Collected Works of C. G. Jung. Mysterium Coniunctionis was Jung’s laatste boek en concentreerde zich op het “Mysterium Coniunctionis” archetype, bekend als het heilige huwelijk tussen zon en maan. Jung stelde dat de stadia van de alchemisten, het zwart worden, het wit worden, het rood worden en het vergelen, als symbool kunnen worden genomen voor individuatie – zijn favoriete term voor persoonlijke groei (75).
KunsttherapieEdit
Jung stelde dat kunst kan worden gebruikt om gevoelens van trauma, angst of bezorgdheid te verlichten of te bedwingen en ook om te herstellen, te herstellen en te helen. In zijn werk met patiënten en in zijn eigen persoonlijke verkenningen, schreef Jung dat kunstuitdrukking en beelden uit dromen behulpzaam kunnen zijn bij het herstellen van trauma en emotionele nood. In tijden van emotionele nood, tekende, schilderde, of maakte hij vaak objecten en constructies die hij herkende als meer dan recreatief.
Dans/bewegingstherapieEdit
Dans/bewegingstherapie als een actieve verbeelding werd gecreëerd door Carl Gustav Jung en Toni Wolff in 1916 en werd beoefend door Tina Keller-Jenny en andere analisten, maar bleef grotendeels onbekend tot de jaren 1950 toen het werd herontdekt door Marian Chace en therapeute Mary Whitehouse. Whitehouse werd, na haar studie bij Martha Graham en Mary Wigman, zelf danseres en lerares moderne dans, evenals de Zwitserse danseres Trudy Schoop in 1963, die beschouwd wordt als een van de grondleggers van de dans/bewegingstherapie in de Verenigde Staten.
Politieke opvattingenEdit
De staatEdit
Jung benadrukte het belang van individuele rechten in de relatie van een mens tot de staat en de samenleving. Hij zag dat de staat werd behandeld als “een quasi-levende persoonlijkheid van wie alles wordt verwacht”, maar dat deze persoonlijkheid “slechts camouflage was voor die individuen die weten hoe ze hem moeten manipuleren”, en hij noemde de staat een vorm van slavernij. Hij meende ook dat de staat “religieuze krachten heeft opgeslokt”, en daarom dat de staat “de plaats van God heeft ingenomen” – waardoor hij vergelijkbaar is met een godsdienst waarin “staatsslavernij een vorm van verering is”. Jung merkte op dat “toneelhandelingen van de staat” vergelijkbaar zijn met religieuze vertoningen:
Brassbands, vlaggen, vaandels, parades en monsterdemonstraties verschillen in principe niet van kerkelijke processies, kanonades en vuur om demonen af te schrikken.
Vanuit het perspectief van Jung leidt deze vervanging van God door de staat in een massamaatschappij tot de ontwrichting van de religieuze drift en resulteert in hetzelfde fanatisme van de kerkstaten uit de Donkere Middeleeuwen – waarin hoe meer de staat wordt ‘aanbeden’, hoe meer vrijheid en moraliteit worden onderdrukt; dit laat het individu uiteindelijk psychisch onontwikkeld achter met extreme gevoelens van marginalisatie.
Duitsland, 1933 tot 1939Edit
Jung had veel joodse vrienden en collega’s en onderhield gedurende de jaren dertig betrekkingen met hen, ondanks het heersende antisemitisme. Tot 1939 onderhield hij ook professionele relaties met psychotherapeuten in Duitsland die hun steun aan het nazi-regime hadden betuigd. Sommige geleerden beweren dat hij zelf sympathiseerde met het regime.
In 1933, nadat de Nazi’s aan de macht waren gekomen in Duitsland, nam Jung deel aan de herstructurering van de Algemene Medische Vereniging voor Psychotherapie (Allgemeine Ärztliche Gesellschaft für Psychotherapie), een in Duitsland gevestigde beroepsvereniging met een internationaal ledenbestand. De vereniging werd gereorganiseerd in twee verschillende organen:
- Een strikt Duits orgaan, de Deutsche Allgemeine Ärztliche Gesellschaft für Psychotherapie, geleid door Matthias Göring, een Adleriaanse psychotherapeut en een neef van de prominente Nazi Hermann Göring
- Internationale Algemene Medische Vereniging voor Psychotherapie, geleid door Jung. Het Duitse orgaan zou worden aangesloten bij het internationale genootschap, net als de nieuwe nationale genootschappen die in Zwitserland en elders werden opgericht.
De statuten van het Internationale Genootschap stonden individuele artsen toe zich er rechtstreeks bij aan te sluiten, in plaats van via een van de nationale aangesloten genootschappen, een bepaling waarop Jung de aandacht vestigde in een circulaire in 1934. Dit impliceerde dat Duits-Joodse artsen hun professionele status als individueel lid van het internationale genootschap konden behouden, ook al waren ze uitgesloten van het Duitse genootschap en van andere Duitse medische genootschappen die onder de Nazi’s opereerden.
Als leider van het internationale genootschap nam Jung de algehele verantwoordelijkheid op zich voor haar publicatie, het Zentralblatt für Psychotherapie. In 1933 publiceerde dit tijdschrift een verklaring waarin de Nazi standpunten en Hitler’s boek Mein Kampf werden onderschreven. In 1934 schreef Jung in een Zwitsers blad, de Neue Zürcher Zeitung, dat hij “grote verbazing en teleurstelling” ervoer toen het Zentralblatt zijn naam in verband bracht met de pro-Nazi verklaring.
Jung zei verder dat “het belangrijkste punt is om een jonge en onzekere wetenschap in veiligheid te brengen tijdens een aardbeving”. Hij beëindigde zijn relatie met het Zentralblatt toen niet, maar zorgde wel voor de aanstelling van een nieuwe hoofdredacteur, Carl Alfred Meier uit Zwitserland. Gedurende de volgende jaren handhaafde het Zentralblatt onder Jung en Meier een positie die zich onderscheidde van die van de Nazi’s, in die zin dat het bijdragen van Joodse artsen aan de psychotherapie bleef erkennen. In het licht van de energieke Duitse pogingen om het internationale orgaan te nazificeren, nam Jung ontslag als voorzitter in 1939, het jaar waarin de Tweede Wereldoorlog begon.
Nazisme en antisemitismeEdit
Jung’s belangstelling voor Europese mythologie en volkspsychologie werd gedeeld door de nazi’s. Richard Noll beschrijft Jungs eigen reactie op dit verband:
Jung identificeert zich duidelijk met de geest van de Duitse Volkstumsbewegung in deze periode en tot ver in de jaren twintig en dertig, totdat de verschrikkingen van het nazisme hem er uiteindelijk toe dwingen om deze neopaganistische metaforen in een negatief daglicht te stellen in zijn essay over Wotan uit 1936.
Verschillende uitspraken van Jung in de jaren 1930 zijn aangehaald als bewijs van zowel minachting voor het nazisme als sympathie voor het nazisme. In het essay “Wotan” uit 1936, beschreef Jung de invloed van Adolf Hitler op Duitsland als “één man die duidelijk ‘bezeten’ is, heeft een hele natie zodanig geïnfecteerd dat alles in gang is gezet en is gaan rollen op zijn koers naar de ondergang.” Hij zou later zeggen, tijdens een lang interview met H. R. Knickerbocker in oktober 1938:
Hitler leek wel de ‘dubbelganger’ van een echte persoon, alsof Hitler de man van binnen misschien wel als een blindedarm verstopt zat, en opzettelijk zo verborgen om het mechanisme niet te verstoren … Je weet dat je nooit met deze man zou kunnen praten; omdat er niemand is … Het is niet een individu; het is een hele natie.
Jung heeft beschuldigingen van antisemitisme consequent van de hand gewezen. In een interview uit 1948 met Carol Baumann verklaarde hij het volgende:
Het moet voor iedereen die een van mijn boeken heeft gelezen duidelijk zijn dat ik nooit een nazi-sympathisant ben geweest en dat ik nooit antisemitisch ben geweest, en geen enkele hoeveelheid onjuiste citaten, verkeerde vertalingen of herschikkingen van wat ik heb geschreven kan mijn ware standpunt veranderen. Met bijna elk van deze passages is geknoeid, hetzij door kwaadwilligheid, hetzij door onwetendheid. Bovendien weerlegt mijn vriendschappelijke omgang met een grote groep Joodse collega’s en patiënten gedurende een periode van vele jaren op zichzelf al de beschuldiging van antisemitisme.
De beschuldigingen zijn echter doorgegaan onder verwijzing naar Jung’s uitspraken. Avner Falk haalt artikelen aan zoals “The State of Psychotherapy Today”, gepubliceerd in 1934 in het Zentralblatt fur Psychotherapie, waarin Jung schreef: “Het Arische onbewuste heeft een groter potentieel dan het Joodse onbewuste” en “De Jood, die een soort nomade is, heeft nog nooit een eigen culturele vorm gecreëerd en zal dat, voor zover wij kunnen zien, ook nooit doen”. Andrew Samuels stelt dat zijn opmerkingen over het “Arische onbewuste” en het “bijtende karakter” van Freud’s “Joodse evangelie” een antisemitisme aantonen dat “fundamenteel is voor de structuur van Jung’s denken”.
Dienst aan de Geallieerden tijdens de Tweede WereldoorlogEdit
Jung stond in contact met Allen Dulles van het Office of Strategic Services (voorloper van de Central Intelligence Agency) en leverde waardevolle inlichtingen over de psychologische toestand van Hitler. Dulles refereerde aan Jung als “Agent 488” en gaf de volgende beschrijving van zijn dienst: “Niemand zal waarschijnlijk ooit weten hoeveel professor Jung heeft bijgedragen aan de Geallieerde zaak tijdens de oorlog, door mensen te zien die op de een of andere manier verbonden waren met de andere kant”. Jung’s dienst aan de Geallieerde zaak via de OSS bleef na de oorlog geheim.
Opvattingen over HomoseksualiteitEdit
Jung behandelde homoseksualiteit in zijn gepubliceerde geschriften en in één commentaar specificeert hij dat homoseksualiteit geen zorg zou moeten zijn van wettelijke autoriteiten en dat homoseksualiteit de waarde van een persoon als lid van de samenleving niet vermindert en dat homoseksualiteit niet als een misdaad zou moeten worden beschouwd. Jung heeft echter ook verklaard dat homoseksualiteit een gevolg is van psychologische onvolwassenheid, maar alleen als iemands seksualiteit geen aspect is van zijn seksualiteit en zijn constitutionele kenmerken.
PsychedelicaEdit
Jung’s theorieën worden beschouwd als een nuttig therapeutisch kader voor de analyse van onbewuste verschijnselen die manifest worden in de acute psychedelische toestand. Deze visie is gebaseerd op de correspondentie die Jung had met onderzoekers die betrokken waren bij psychedelisch onderzoek in de jaren ’50, en op recenter neuro-imaging onderzoek waarbij proefpersonen die psychedelische verbindingen toegediend kregen archetypische religieuze ervaringen van ‘eenheid’ en ‘ego-ontbinding’ lijken te hebben, geassocieerd met verminderde activiteit in het default mode netwerk.
Dit onderzoek heeft geleid tot een herwaardering van Jung’s werk, en in het bijzonder van de visioenen beschreven in Het Rode Boek, in de context van hedendaagse psychedelische, evolutionaire en ontwikkelingsneurowetenschappen. Bijvoorbeeld, in een hoofdstuk getiteld ‘Integrating the Archaic and the Modern: The Red Book, Visual Cognitive Modalities and the Neuroscience of Altered States of Consciousness’, in het 2020 volume Jung’s Red Book for Our Time: Searching for Soul Under Postmodern Conditions, Volume 4, wordt gesteld dat Jung een pionier was die nog niet in kaart gebrachte “cognitieve domeinen” verkende die vreemd zijn aan de Westerse denkwijzen. Hoewel dergelijke ervaringsdomeinen geen deel uitmaken van de gangbare westerse cultuur en gedachten, staan ze centraal in verschillende inheemse culturen die psychedelica zoals Iboga en Ayahuasca gebruiken tijdens rituelen om het bewustzijn te veranderen. Zoals de auteur schrijft: “Jung lijkt zich bezig te hebben gehouden met bewustzijnswijzen die vreemd zijn aan het gangbare Westerse denken, en verkende het terrein van onbekende cognitieve domeinen. Ik stel dat de wetenschap Jung begint in te halen. Jung was een pionier wiens inzichten veel bijdragen tot ons ontluikend begrip van het menselijk bewustzijn.” In deze analyse werden Jung’s schilderijen van zijn visioenen in Het Rode Boek vergeleken met de schilderijen van Ayahuasca visioenen door de Peruaanse sjamaan Pablo Amaringo.
Commentariërend op onderzoek dat werd ondernomen gedurende de jaren vijftig, schreef Jung het volgende in een brief aan Betty Eisner, een psychologe die betrokken was bij LSD onderzoek aan de Universiteit van Californië: “Experimenten op het gebied van mescaline en aanverwante drugs zijn zeker zeer interessant, omdat dergelijke drugs een niveau van het onbewuste blootleggen dat anders alleen toegankelijk is onder bijzondere psychische omstandigheden. Het is een feit dat je bepaalde waarnemingen en ervaringen krijgt van dingen die verschijnen in mystieke staten of in de analyse van onbewuste verschijnselen.”
Een gedetailleerd verslag van Jung en psychedelica, evenals het belang van de Jungiaanse psychologie voor psychedelische ondersteunde therapieën, wordt geschetst in Scott Hill’s 2013 boek Confrontation with the Unconscious: Jungian Depth Psychology and Psychedelic Experience.