Carl Jung en De Anima en Animus
Jung Lexicon
Hoewel de effecten van anima en animus bewust gemaakt kunnen worden, zijn zij zelf factoren die het bewustzijn overstijgen en buiten het bereik van waarneming en wilskracht liggen. Daarom blijven zij autonoom ondanks de integratie van hun inhouden, en daarom moeten zij voortdurend in gedachten worden gehouden. Dit is uiterst belangrijk vanuit therapeutisch oogpunt, omdat voortdurende observatie het onbewuste een eerbetoon brengt dat zijn medewerking min of meer garandeert.
Het onbewuste zoals wij dat kennen kan nooit voor eens en voor altijd “afgedaan” worden. Het is in feite een van de belangrijkste taken van de psychische hygiëne om voortdurend aandacht te besteden aan de symptomatologie van onbewuste inhouden en processen, om de goede reden dat de bewuste geest altijd het gevaar loopt eenzijdig te worden, vast te houden aan platgetreden paden en vast te lopen in blinde steegjes. De aanvullende en compenserende functie van het onbewuste zorgt ervoor dat deze gevaren, die vooral bij neurose groot zijn, in zekere mate kunnen worden vermeden.
Alleen onder ideale omstandigheden, wanneer het leven nog eenvoudig en onbewust genoeg is om zonder aarzeling of misgrijpen het kronkelige pad van het instinct te volgen, werkt de compensatie met volledig succes. Hoe beschaafder, hoe onbewuster en gecompliceerder de mens is, hoe minder hij in staat is zijn instincten te volgen. Zijn gecompliceerde levensomstandigheden en de invloed van zijn omgeving zijn zo sterk dat zij de stille stem van de natuur overstemmen.
Opvattingen, overtuigingen, theorieën en collectieve tendensen komen ervoor in de plaats en ondersteunen alle dwalingen van de bewuste geest. Er moet dan bewust aandacht worden gegeven aan het onbewuste, zodat de compensatie aan het werk kan gaan. Daarom is het bijzonder belangrijk om de archetypen van het onbewuste niet als een haastige fantasmagorie van vluchtige beelden voor te stellen, maar als constante, autonome factoren, wat zij inderdaad zijn. ~Carl Jung; Syzygie: Anima en animus.
Anima en Animus
– De bewuste kant van de vrouw komt overeen met de emotionele kant van de mens, niet met zijn “geest”. Het verstand maakt de ziel uit, of beter, de “animus” van de vrouw, en zoals de anima van de man bestaat uit inferieure verwantschap, vol affect, zo bestaat de animus van de vrouw uit inferieure oordelen, of beter, meningen. ~The Secret of the Golden Flower. (Das Geheimnis der Goldenen Blute) 1929. Commentaar van C.G. Jung in CW 13: Alchemistische Studies. P.60
– Voor een vrouw komt het typische gevaar dat uitgaat van het onbewuste van boven, uit de “spirituele” sfeer gepersonifieerd door de animus, terwijl het voor een man uit de chthonische sfeer komt van de “wereld en vrouw,” d.w.z. de anima geprojecteerd op de wereld. ~”A Study in the Process of Individuation” (1934) In CW 9, Deel I: De Archetypen en het Collectief Onbewuste. P. 559
– Geen mens kan vijf minuten met een animus converseren zonder het slachtoffer te worden van zijn eigen anima. Wie nog genoeg gevoel voor humor had om objectief naar de daaropvolgende dialoog te luisteren, zou verbijsterd zijn over het grote aantal gemeenplaatsen, verkeerd toegepaste gemeenplaatsen, clichés uit kranten en romans, winkelvervuilde gemeenplaatsen van allerlei aard, afgewisseld met vulgaire scheldpartijen en een hersensplijtende onlogica. Het is een dialoog die, ongeacht de deelnemers, miljoenen en miljoenen keren herhaald wordt in alle talen van de wereld en altijd in essentie hetzelfde blijft. ~Aion (1951). CW 9, Deel II: Blz. 29
– Het concept van archetypen als de uitdrukkingswijze van het collectief onbewuste wordt besproken. Naast het zuiver persoonlijke onbewuste dat door Freud wordt verondersteld, bestaat er een dieper niveau van onbewustzijn. Dit diepere niveau manifesteert zich in universele archaïsche beelden die tot uitdrukking komen in dromen, religieuze overtuigingen, mythen en sprookjes.
De archetypen, als ongefilterde psychische ervaring, verschijnen soms in hun meest primitieve en naïeve vormen (in dromen), soms in een aanzienlijk complexere vorm als gevolg van de werking van bewuste uitwerking (in mythen). Vooral in religieuze dogma’s worden archetypische beelden grondig uitgewerkt tot geformaliseerde structuren die, door het onbewuste op een omslachtige manier uit te drukken, de directe confrontatie ermee verhinderen. Sinds de Protestantse Reformatie bijna alle zorgvuldig opgebouwde symboolstructuren heeft verworpen, voelt de mens zich steeds meer geïsoleerd en alleen zonder zijn goden; bij gebrek aan aanvulling van zijn geëxternaliseerde symbolen, moet hij zich wenden tot hun bron in het onbewuste.
De zoektocht in het onbewuste houdt de confrontatie in met de schaduw, de verborgen natuur van de mens; de anima/animus, een verborgen tegengesteld geslacht in elk individu; en verder, het archetype van betekenis. Dit zijn archetypen die vatbaar zijn voor personificatie; de archetypen van transformatie, die het proces van individuatie zelf uitdrukken, manifesteren zich in situaties. Als archetypen het bewustzijn binnendringen, beïnvloeden zij de waargenomen ervaring van normale en neurotische mensen; een te krachtig archetype kan het individu totaal bezitten en een psychose veroorzaken.
Het therapeutisch proces houdt op twee manieren rekening met de onbewuste archetypen: zij worden zo volledig mogelijk bewust gemaakt, en vervolgens worden zij met het bewuste gesynthetiseerd door erkenning en aanvaarding. Er wordt opgemerkt dat, aangezien de moderne mens een sterk ontwikkeld vermogen heeft om te dissociëren, eenvoudige herkenning niet altijd gevolgd kan worden door passende actie; men is dus van mening dat moreel oordeel en raadgeving vaak vereist zijn in de loop van de behandeling. ~Archetypen van het collectief onbewuste. Uit Verzameld werk van C. G. Jung , Vol. 9, Deel 1, 2e ed., Princeton University Press, 1968. 451 p. (p. 3-41).
– De formulering van de archetypen wordt beschreven als een empirisch afgeleid concept, zoals dat van het atoom; het is een concept dat niet alleen gebaseerd is op medisch bewijs, maar op observaties van mythische, religieuze en literaire verschijnselen, deze archetypen worden beschouwd als primordiale beelden, spontane producten van de psyche die geen enkel fysiek proces weerspiegelen, maar er in weerspiegeld worden.
Opgemerkt wordt dat, hoewel de theorieën van het materialisme de psyche zouden verklaren als een epifenomeen van chemische toestanden in de hersenen, er nog geen bewijs is gevonden voor deze hypothese; het wordt redelijker geacht de psychische produktie te zien als een voortbrengende in plaats van een voortgebrachte factor.
De anima is het vrouwelijke aspect van de archetypische man/vrouw dualiteit waarvan de projecties in de uiterlijke wereld kunnen worden getraceerd door middel van mythe, filosofie en religieuze doctrine. Deze dualiteit wordt dikwijls voorgesteld in mythische syzygysymbolen, die uitdrukkingen zijn van ouderlijke imagos; de bijzondere kracht van dit specifieke archetype wordt beschouwd als het gevolg van een ongewoon intense onderdrukking van onbewust materiaal betreffende de ouderlijke imagos. Archetypische beelden worden beschreven als preëxistent, beschikbaar en actief vanaf het moment van de geboorte als mogelijkheden van ideeën die vervolgens door het individu worden uitgewerkt.
Het anima-beeld in het bijzonder wordt gezien als actief in de kindertijd, waarbij bovenmenselijke kwaliteiten op de moeder worden geprojecteerd, voordat het onder invloed van de externe werkelijkheid weer in het onbewuste wegzakt. In therapeutische zin wordt het concept van de anima beschouwd als cruciaal voor het begrijpen van de mannelijke psychologie. Er is werkelijk een merkwaardig samenvallen tussen astrologische en psychologische feiten, zodat men de tijd kan isoleren van de kenmerken van een individu, en ook, men kan kenmerken afleiden uit een bepaalde tijd. Daarom moeten we concluderen dat wat wij psychologische drijfveren noemen, in zekere zin identiek zijn met sterposities . . . Wij moeten een eigenaardige hypothese vormen. Deze hypothese zegt dat de dynamiek van onze psyche niet alleen identiek is met de stand van de sterren … beter is aan te nemen dat het een fenomeen van de tijd is – Carl G. Jung in 1929
– Hoewel “heelheid” op het eerste gezicht niets anders lijkt te zijn dan een abstract idee (zoals anima en animus), is het niettemin empirisch in zoverre het door de psyche wordt voorzien in de vorm van spontane of autonome symbolen. Dit zijn de quaterniteits- of mandalasymbolen, die niet alleen voorkomen in de dromen van moderne mensen die er nog nooit van gehoord hebben, maar wijd verspreid zijn in de historische verslagen van vele volkeren en vele tijdperken. Hun betekenis als symbolen van eenheid en totaliteit wordt ruimschoots bevestigd door de geschiedenis zowel als door de empirische psychologie.
– De “ziel” die tijdens de opus aan het ego-bewustzijn toekomt, heeft bij de man een vrouwelijk karakter en bij de vrouw een mannelijk karakter. Zijn anima wil verzoenen en verenigen; haar animus tracht te onderscheiden en te discrimineren.
– Wanneer animus en anima elkaar ontmoeten, trekt de animus zijn zwaard van macht en de anima werpt haar gif van illusie en verleiding uit. Het resultaat hoeft niet altijd negatief te zijn, want de twee kunnen evenzeer verliefd worden (een speciaal geval van liefde op het eerste gezicht). ~Aion (1951). CW 9, Deel II: P.338.30
– De persona, het ideaalbeeld van een man zoals hij zou moeten zijn, wordt innerlijk gecompenseerd door vrouwelijke zwakheid, en zoals het individu uiterlijk de sterke man speelt, zo wordt hij innerlijk een vrouw, d.w.z. de anima, want het is de anima die reageert op de persona. Maar omdat de innerlijke wereld duister en onzichtbaar is voor het extraverte bewustzijn, en omdat een man des te minder in staat is zijn zwakheden te beseffen naarmate hij meer vereenzelvigd wordt met de persona, blijft de tegenhanger van de persona, de anima, geheel in het duister en wordt onmiddellijk geprojecteerd, zodat onze held onder de hak van de pantoffel van zijn vrouw komt.
Als dit resulteert in een aanzienlijke vergroting van haar macht, zal zij zich niet al te goed van haar taak kwijten. Zij wordt minderwaardig en levert haar man het welkome bewijs dat niet hij, de held, privé minderwaardig is, maar zijn vrouw. In ruil daarvoor kan de vrouw de illusie koesteren, die voor velen zo aantrekkelijk is, dat zij tenminste een held heeft getrouwd, die niet wordt gestoord door haar eigen nutteloosheid. Dit spelletje illusie wordt vaak opgevat als de hele zin van het leven. Twee Essays over Analytische Psychologie, CW 7 (1957). “De betrekkingen tussen het ego en het onbewuste” P.309
– De persona, het ideaalbeeld van een man zoals hij zou moeten zijn, wordt innerlijk gecompenseerd door vrouwelijke zwakheid, en zoals het individu uiterlijk de sterke man speelt, zo wordt hij innerlijk een vrouw, d.w.z. de anima, want het is de anima die reageert op de persona. Maar omdat de innerlijke wereld duister en onzichtbaar is voor het extraverte bewustzijn, en omdat een man des te minder in staat is zijn zwakheden te beseffen naarmate hij meer vereenzelvigd wordt met de persona, blijft de tegenhanger van de persona, de anima, geheel in het duister en wordt onmiddellijk geprojecteerd, zodat onze held onder de hak van de pantoffel van zijn vrouw komt.
Als dit resulteert in een aanzienlijke vergroting van haar macht, zal zij zich niet al te goed van haar taak kwijten. Zij wordt minderwaardig en levert haar man het welkome bewijs dat niet hij, de held, privé minderwaardig is, maar zijn vrouw. In ruil daarvoor kan de vrouw de illusie koesteren, die voor velen zo aantrekkelijk is, dat zij tenminste een held heeft getrouwd, die niet wordt gestoord door haar eigen nutteloosheid. Dit spelletje illusie wordt vaak opgevat als de hele zin van het leven. Twee Essays over Analytische Psychologie, CW 7 (1957). “De relaties tussen het Ego en het Onbewuste” P.309
– Aangezien de animus een voorliefde heeft voor argumenteren, kan hij het best aan het werk gezien worden in geschillen waar beide partijen weten dat ze gelijk hebben. Mannen kunnen ook op een zeer vrouwelijke manier argumenteren, wanneer zij anima – bezeten zijn en dus getransformeerd zijn in de animus van hun eigen anima. Aion (1951). CW 9, Deel II: P.29
– Archetypen zijn ervaringscomplexen die als het noodlot over ons komen, en hun uitwerking wordt gevoeld in ons meest persoonlijke leven. De anima kruist niet langer ons pad als een godin, maar, het kan zijn, als een intiem persoonlijk tegenspoedgeval, of misschien als onze beste onderneming. Wanneer bijvoorbeeld een zeer gewaardeerde professor van in de zeventig zijn gezin in de steek laat en er vandoor gaat met een jonge roodharige actrice, weten we dat de goden weer een slachtoffer hebben gemaakt. ~Archetypen en het collectief onbewuste’ (1935). In CW 9, Part I: The Archetypes and the Collective Unconscious. P. 62
– Iedere man draagt in zich het eeuwige beeld van de vrouw, niet het beeld van deze of gene bepaalde vrouw, maar een bepaald vrouwelijk beeld. Dit beeld is fundamenteel onbewust; een erfelijke factor van primordiale oorsprong, gegrift in het levende organische systeem van de man, een afdruk of “archetype” van alle voorouderlijke ervaringen van het vrouwelijke, een depot, als het ware, van alle indrukken die ooit door de vrouw zijn gemaakt – kortom, een geërfd systeem van psychische aanpassing. Zelfs als er geen vrouwen bestonden, zou het nog steeds mogelijk zijn om uit dit onbewuste beeld op elk gegeven moment precies af te leiden hoe een vrouw psychisch zou moeten zijn opgebouwd. Hetzelfde geldt voor de vrouw: ook zij heeft haar aangeboren beeld van de mens.” Het huwelijk als psychologische relatie” (1925) In CW 17: De ontwikkeling van de persoonlijkheid. P.338
– Met een beetje zelfkritiek kan men de schaduw doorzien, voor zover die persoonlijk van aard is. Maar wanneer zij verschijnt als een archetype, stuit men op dezelfde moeilijkheden als met anima en animus. Met andere woorden, het ligt binnen de mogelijkheden van een mens om het relatieve kwaad van zijn natuur te herkennen, maar het is een zeldzame en verbijsterende ervaring voor hem om in het gezicht van het absolute kwaad te staren.
– Het symbool is een levend lichaam, corpus et anima; vandaar dat het “kind” zo’n treffende formule is voor het symbool. De uniciteit van de psyche kan nooit geheel in de werkelijkheid binnentreden; zij kan slechts bij benadering worden gerealiseerd, hoewel zij nog steeds de absolute basis van alle bewustzijn blijft.
De diepere “lagen” van de psyche verliezen hun individuele uniciteit naarmate zij zich verder en verder in de duisternis terugtrekken. “Lager”, dat wil zeggen naarmate zij de autonome functionele systemen naderen, worden zij steeds meer collectief, totdat zij worden geuneraliseerd en uitgedoofd in de materialiteit van het lichaam, d.w.z. in chemische stoffen. De koolstof van het lichaam is gewoon koolstof. Vandaar dat de psyche “in de grond” gewoon “wereld” is.
In die zin heeft Kerenyi volkomen gelijk als hij zegt dat in het symbool de wereld zelf spreekt. Hoe archaïscher en “dieper”, dat wil zeggen hoe fysiologischer, het symbool is, hoe meer collectief en universeel, hoe “stoffelijker” het is. Hoe abstracter, gedifferentieerder en gespecificeerder het is, en hoe meer de aard ervan de bewuste uniciteit en individualiteit benadert, des te meer ontdoet het zich van zijn universele karakter. Als het tenslotte het volle bewustzijn heeft bereikt, loopt het het gevaar een loutere allegorie te worden, die nergens de grenzen van het bewuste begrip overschrijdt, en dan blootgesteld wordt aan allerlei pogingen tot rationalistische en dus ontoereikende verklaring. ~”De psychologie van het kind archetype” (1940). In CW 9, Deel I: De Archetypen en het Collectief Onbewuste. P.291
De persona, de anima, en het kleine spel van illusie dat betekenis geeft aan vele levens door het onvermogen om op de een of andere manier onbekwaam te worden de persona, het ideaalbeeld van een man zoals hij zou moeten zijn, wordt innerlijk gecompenseerd door vrouwelijke zwakheid, en zoals het individu uiterlijk de sterke man speelt, zo wordt hij innerlijk een vrouw, d.w.z. de anima, want het is de anima die reageert op de persona. Maar omdat de innerlijke wereld duister en onzichtbaar is voor het extraverte bewustzijn, en omdat een man des te minder in staat is zijn zwakheden te beseffen naarmate hij meer vereenzelvigd wordt met de persona, blijft de tegenhanger van de persona, de anima, geheel in het duister en wordt onmiddellijk geprojecteerd, zodat onze held onder de hak van de pantoffel van zijn vrouw komt.
Als dit resulteert in een aanzienlijke vergroting van haar macht, zal zij zich niet al te goed van haar taak kwijten. Zij wordt minderwaardig en levert haar man het welkome bewijs dat niet hij, de held, privé minderwaardig is, maar zijn vrouw. In ruil daarvoor kan de vrouw de illusie koesteren, die voor velen zo aantrekkelijk is, dat zij tenminste een held heeft getrouwd, die niet wordt gestoord door haar eigen nutteloosheid. Dit spelletje illusie wordt vaak opgevat als de hele zin van het leven. – Twee Essays over Analytische Psychologie, CW 7 (1957). “De Betrekkingen tussen het Ego en het Onbewuste” P.309
Het concept van archetypen als de uitdrukkingswijze van het collectieve onbewuste wordt besproken. Naast het zuiver persoonlijke onbewuste dat door Freud wordt verondersteld, bestaat er een dieper niveau van onbewustzijn. Dit diepere niveau manifesteert zich in universele archaïsche beelden die tot uitdrukking komen in dromen, religieuze overtuigingen, mythen en sprookjes.
De archetypen, als ongefilterde psychische ervaring, verschijnen soms in hun meest primitieve en naïeve vormen (in dromen), soms in een aanzienlijk complexere vorm als gevolg van de werking van bewuste uitwerking (in mythen). Vooral in religieuze dogma’s worden archetypische beelden grondig uitgewerkt tot geformaliseerde structuren die, door het onbewuste op een omslachtige manier uit te drukken, de directe confrontatie ermee verhinderen. Sinds de protestantse reformatie bijna alle zorgvuldig opgebouwde symboolstructuren heeft verworpen, voelt de mens zich steeds meer geïsoleerd en alleen zonder zijn goden; bij gebrek aan aanvulling van zijn geëxternaliseerde symbolen moet hij zich wenden tot hun bron in het onbewuste. De zoektocht in het onbewuste houdt de confrontatie in met de schaduw, de verborgen natuur van de mens; de anima/animus, een verborgen tegengesteld geslacht in elk individu; en verder, het archetype van betekenis. Dit zijn archetypen die vatbaar zijn voor personificatie; de archetypen van transformatie, die het proces van individuatie zelf uitdrukken, manifesteren zich in situaties.
Als archetypen het bewustzijn binnendringen, beïnvloeden zij de waargenomen ervaring van normale en neurotische mensen; een te krachtig archetype kan het individu volledig bezitten en een psychose veroorzaken. Het therapeutisch proces houdt op twee manieren rekening met de onbewuste archetypen: zij worden zo volledig mogelijk bewust gemaakt, en vervolgens met het bewuste gesynthetiseerd door erkenning en aanvaarding. Er wordt opgemerkt dat, aangezien de moderne mens een sterk ontwikkeld vermogen heeft om te dissociëren, eenvoudige herkenning niet altijd gevolgd kan worden door passende actie; men is dus van mening dat moreel oordeel en raadgeving vaak vereist zijn in de loop van de behandeling.
Het resultaat van een fenomenologische studie van de psychische structuur, bestaande uit de observatie en beschrijving van de produkten van het onbewuste, wordt beschreven als de ontwikkeling van een psychologische typologie van situaties en figuren, motieven genaamd, in de psychische processen van de mens. Tot de voornaamste soorten motieven van de menselijke figuur behoren de schaduw, de wijze oude man, het kind, de moeder als bovengeschikte persoonlijkheid of als maagd, de anima bij de mens en de animus bij de vrouw. Een dergelijk motief is de Kore-figuur, die bij de man tot het animatype behoort en bij de vrouw tot de supraordinate persoonlijkheid, of het zelf; evenals de andere psychische figuren, wordt de Kore waargenomen zowel positieve als negatieve manifestaties te hebben. Beelden zoals de Kore worden beschouwd als voortkomend uit een gebied van de persoonlijkheid dat een onpersoonlijke, collectieve aard heeft, en om dit psychische materiaal in het bewuste tot uitdrukking te brengen. De ervaring van deze archetypische uitdrukkingen heeft tot gevolg dat de reikwijdte van het bewustzijn wordt verruimd. Verscheidene droomvisioenen beschreven door mannen en vrouwen worden geanalyseerd in hun manifestaties van het Kore-symbool als supraordinate persoonlijkheid en anima. Ik verwijs naar. ~De fenomenologie van de geest in sprookjes. 1. Betreffende het woord “geest”. In: Jung, C., Verzameld werk van C. G. Jung, Vol. 9, Deel 1. 2e ed., Princeton University Press, 1968. 451 p. (p. 207-214).
Anima en animus worden beide gekenmerkt door een buitengewone veelzijdigheid. In een huwelijk is het altijd de ingeperkte die dit beeld projecteert op de container, terwijl de laatste slechts gedeeltelijk in staat is zijn onbewuste beeld te projecteren op zijn partner. Hoe eenvormiger en eenvoudiger deze partner is, des te minder volledig is de projectie. In dat geval hangt dit hoogst fascinerende beeld als het ware in de lucht, alsof het wacht op invulling door een levende persoon. Er zijn bepaalde soorten vrouwen die van nature gemaakt schijnen te zijn om anima-projecties aan te trekken; men zou zelfs bijna kunnen spreken van een duidelijk “anima-type”. Het zogenaamde “sfinxachtige” karakter is een onmisbaar deel van hun uitrusting, ook een dubbelzinnigheid, een intrigerende ongrijpbaarheid – niet een onbepaalde vaagheid die niets biedt, maar een onbepaaldheid die vol beloften lijkt, zoals de sprekende stilte van een Mona Lisa. Zo’n vrouw is oud en jong, moeder en dochter tegelijk, meer dan twijfelachtig kuis, kinderlijk, en toch begiftigd met een naïeve sluwheid die voor mannen uiterst ontwapenend is. Niet iedere man met een echt intellectueel vermogen kan een animus zijn, want de animus moet niet zozeer een meester zijn van mooie ideeën als wel van mooie woorden – woorden die schijnbaar vol betekenis zijn maar veel onuitgesproken willen laten. Hij moet ook behoren tot de “miskende” klasse of op de een of andere manier in conflict zijn met zijn omgeving, zodat het idee van zelfopoffering zich kan insinueren. Hij moet een nogal twijfelachtige held zijn, een man met mogelijkheden, wat niet wil zeggen dat een animusprojectie niet een echte held kan ontdekken lang voordat hij waarneembaar is geworden voor het trage verstand van de man met “gemiddelde intelligentie”. ~ (uit Huwelijk als psychologische relatie
Anima en Animus C.J. Jung (1925):
“SOUL. In mijn onderzoek naar de structuur van het onbewuste ben ik gedwongen een conceptueel onderscheid te maken tussen ziel en psyche. Onder psyche versta ik de totaliteit van alle psychische processen, bewust zowel als onbewust. Onder ziel daarentegen versta ik een duidelijk afgebakend functioneel complex dat het best kan worden omschreven als een “persoonlijkheid”. Om duidelijk te maken wat ik hiermee bedoel, moet ik nog enkele gezichtspunten introduceren. Het zijn met name de verschijnselen van somnambulisme, dubbel bewustzijn, gespleten persoonlijkheid, enz., waarvan wij het onderzoek in de eerste plaats aan de Franse school te danken hebben, die ons in staat hebben gesteld de mogelijkheid van een meervoudigheid van persoonlijkheden in één en hetzelfde individu te aanvaarden.” (CW6, §797)
“De namen die mensen aan hun ervaringen geven zijn vaak zeer veelzeggend. Wat is de oorsprong van het woord Seele? Net als het Engelse woord soul, komt het van het Gotische saiwalu en het oude Duitse saiwalô, en deze kunnen etymologisch verbonden worden met het Griekse aiolos, ‘snel bewegend, fonkelend, iriserend’. Het Griekse woord psyche betekent ook “vlinder”. Saiwalô is aan de andere kant verwant in het Oud-Slavisch sila, ‘kracht’. Deze verbanden werpen licht op de oorspronkelijke betekenis van het woord ziel; het is bewegende kracht, dat wil zeggen, levenskracht.
De Latijnse woorden animus, ‘geest’, en anima, ‘ziel’, komen overeen met het Griekse anemos, ‘wind’. Het andere Griekse woord voor ‘wind’, pneuma , betekent ook ‘geest’. In het Gotisch vinden we hetzelfde woord in us-anan, ‘uitademen’, en in het Latijn is het anhelare, ‘hijgen’. In het Oudhoogduits werd spiritus sanctus weergegeven met atum, ‘adem’. In het Arabisch is ‘wind’ rih, en rüh is ‘ziel, geest’. Het Griekse woord psyche heeft soortgelijke connecties; het is verwant met psychein, ‘ademen’, psychos, ‘koel’, psychros, ‘koud, kil’, en physa, ‘blaasbalg’. Deze verbanden laten duidelijk zien hoe in het Latijn, Grieks en Arabisch de namen die aan de ziel worden gegeven, verband houden met het begrip van bewegende lucht, de “koude adem van de geesten”. En dit is waarschijnlijk de reden waarom de primitieve opvatting de ziel ook met een onzichtbaar adem-lichaam begiftigt.” (CW8, § 663&664)