Classical Net – Basis Repertoire Lijst – Liszt
Franz Liszt (22 oktober 1811 – 31 juli 1886) was een belangrijke figuur in de 19e eeuwse muziek, een vernieuwer in de manier waarop hij een fel en onblusbaar creatief vuur combineerde met een volledig ontwikkelde kennerswaardering van zowel de muziek van hedendaagse componisten als van reuzenfiguren uit het verleden.
Franz Liszt, enig kind van Adam en Anna Liszt, werd geboren in Raiding, Hongarije. Het stadje viel onder het bestuur van de familie Esterházy, die Adam als rentmeester in dienst hadden. Franz toonde al vroeg muzikale belofte en begon al op zesjarige leeftijd met lessen bij zijn vader; op zevenjarige leeftijd schreef hij al muziek. Drie jaar later was de jongen klaar om zijn concertdebuut te maken in de nabijgelegen stad Sopron. Dit werd gevolgd door nog twee concerten voor de top van de Oostenrijkse samenleving. Een direct gevolg hiervan was, dat de jonge Franz gedurende zes jaar een jaarlijkse toelage ontving, zodat hij zich uitsluitend op een muzikale carrière kon concentreren. Zijn vader zorgde ervoor dat Karl Czerny, een ex-leerling van Ludwig van Beethoven, Franz’s pianoleraar werd, terwijl Antonio Salieri hem theorieles gaf. Omdat zowel Czerny als Salieri in Wenen woonden, verhuisde de familie daarheen in 1821.
Tijdens zijn verblijf in Wenen had Liszt het geluk Beethoven te ontmoeten, die, hoewel hij diep doof was, een van zijn concerten bijwoonde en de jongen zijn zegen gaf. Franz’s reputatie verspreidde zich snel, en nog voor het einde van 1821 was hij uitgekozen als één van de 50 componisten (anderen waren o.a. Beethoven, Czerny en Salieri) om een set variaties te schrijven op een wals geschreven door de componist/uitgever Diabelli. In de herfst van 1823 besloot Franz’s vader dat het tijd was om het publiek van zijn zoon uit te breiden en verhuisde de familie naar Parijs. Liszt veroverde de Parijzenaars stormenderhand. Hij voltooide ook zijn muzikale opleiding met privé-lessen van Anton Reicha en Ferdinando Paer.
Een bezoek aan Londen in 1824 was een triomf, bekroond met een privé-concert voor George IV. Eind 1825 had Franz zelfs een opera gecomponeerd, Don Sanche, die in Parijs in première ging en op gemengde reacties kon rekenen. De volgende twee jaren brachten voortdurende reizen door Europa, financiële beloningen en de premières van een reeks jeugdwerken, waarvan slechts weinige in hun oorspronkelijke vorm bewaard zijn gebleven. In de zomer van 1827 was Franz, nog maar 16 jaar oud, uitgeput en zocht zijn bed op in Parijs. De dokters raadden hem een kuur aan in de baden van Boulogne, waar vader en zoon naar toe gingen. Kort na hun aankomst stierf Franz’s vader, 51 jaar oud, aan typhus.
De dood van zijn vader dwong Liszt tot een heroverweging van zijn carrière keuzes. Hij was al diep ontstemd over het leven van een rondreizende virtuoos en vond het vooruitzicht dit leven te verlengen weerzinwekkend. Voor hem was muziek een nobele roeping; “een musicus in dienst van de rijken, die mij beschermden en betaalden als een rondreizende entertainer” vond hij vernederend. Hij regelde dat zijn moeder zich bij hem in Parijs kon voegen en verdiende de kost door pianoles te geven aan de kinderen van de rijken en invloedrijken. Hij werd hevig verliefd op de 16-jarige dochter van een minister. Hoewel zijn gevoelens wederzijds waren, maakte haar vader bezwaar en werd het meisje snel uitgehuwelijkt aan een sociaal geaccepteerde minnaar. Liszt vergat haar nooit, en maakte zelfs een voorziening voor haar in zijn testament. Gedurende verscheidene jaren trok hij zich terug uit de wereld, en hij overwoog zelfs om naar het seminarie te gaan. Hij was de weg kwijt. Er was de Franse revolutie van 1830 voor nodig om hem een oplossing aan te reiken.
Voor een jongeman met een hartstochtelijk engagement voor sociale gelijkheid en democratie was de omverwerping van een autocratische monarch zeer inspirerend: hij plande onmiddellijk een symfonie van de Revolutie om zijn gevoelens tot uitdrukking te brengen, en hoewel hij nooit erg ver is gekomen met het idee, had het wel het effect dat het hem weer in de wereld bracht. Een reeks muzikale gebeurtenissen in 1830-31 verstevigden zijn hernieuwde band met de mensheid en bevestigden de vorm die zijn artistieke stem zou aannemen. Toen Liszt de eerste uitvoering van Hector Berlioz’s Symphonie fantastique bijwoonde, was hij overweldigd door de levendige expressie van zulke turbulente ideeën en emoties. Hij applaudisseerde wild volgens Berlioz, die hem meesleepte “voor een diner bij hem thuis en mij overdonderde met zijn enthousiasme”. De twee werden vrienden, Liszt leerde veel van Berlioz over het noteren voor een orkest. Drie maanden later zat hij in het publiek bij Niccolò Paganini’s Parijse debuut. Opnieuw was hij overdonderd, deze keer door het duivelse niveau van Paganini’s virtuositeit, en zijn charismatische aanwezigheid. Kort na het concert begon hij te werken aan de eerste Étude d’exécution transcendante d’après Paganini, werken die lang beschouwd werden als een set van onmogelijk moeilijke pianostukken.
Aan het eind van 1831 arriveerde Frédéric Chopin (toen 21 jaar oud) in Parijs en gaf zijn eerste concert. Liszt was opnieuw aanwezig en, trouw aan zijn open karakter, verklaarde hij onmiddellijk te geloven in Chopin’s genie, een geloof dat nooit meer werd beschaamd. Al deze componisten bepaalden mede de benadering die Liszt koos ten opzichte van zijn eigen compositorische tovenarij en hielpen hem zijn talenten te vormen tot zijn publiek net zo bezeten raakte van zijn muziek als hijzelf. Maar er was nog één gebeurtenis nodig om al deze ontmoetingen in perspectief te plaatsen: in 1833 werd Liszt, nog maar 22 jaar oud, verliefd op Gravin Marie d’Agoult, een getrouwde vrouw van 28 jaar. Het effect was wederzijds. Marie legde haar gevoelens voor hem vast: “Met hartstocht uitte hij gedachten en meningen die volkomen vreemd waren voor oren als de mijne, gewend als ze waren om alleen banale, conventionele opvattingen te horen”. Hoewel diep ontroerd, stelde Marie het meer dan een jaar uit. Uiteindelijk vluchtten zij naar Zwitserland, waar zij vier jaar lang samenleefden: Marie bracht twee dochters (Blandine en Cosima) en een zoon (Daniel) voort en Franz componeerde en verbreedde zijn intellectuele horizon. Hij gaf ook af en toe concerten. In 1838 reisde Liszt steeds meer; zijn hartstocht voor Marie was bekoeld. Tegen het einde van 1839 leefden zij gescheiden, Marie in Parijs, terwijl Liszt zijn concertcarrière verder ontwikkelde. Liszts moeder nam de opvoeding van de kinderen op zich – tegen de wens van Marie in.
In de volgende tien jaar bouwde Liszt verder aan zijn toch al torenhoge reputatie en aan het eind van de jaren 1840 was hij onbetwist de grootste virtuoos van zijn tijd. Het was zijn superioriteit die het solo “recital” inluidde, waarbij meestal één artiest een heel programma voor zijn rekening nam. In het geval van Liszt bestond de muziek van het recital meestal uit zijn eigen composities. Deze recitals werden overal in Europa gegeven, ook in Groot-Brittannië, Turkije en Rusland. Het geld dat deze tournees opleverden dwongen Liszt ertoe een persoonlijke manager in dienst te nemen, zodat hij zijn persoonlijke leven kon leiden zoals hij dat wilde. Dit betekende onvermijdelijk affaires – waarvan vele berucht – met vooraanstaande vrouwelijke persoonlijkheden van die tijd. Op zijn reizen ontmoette hij ook veel musici en componisten, van Clara en Robert Schumann in Leipzig tot Mikhail Glinka in Moskou en Richard Wagner (toen berooid en vrijwel onbekend) in Weimar. De band met Weimar zou steeds belangrijker worden; in 1842 kreeg hij een grotendeels honoraire dirigentenpositie van Groothertog Carl Alexander (en in 1844 gaf hij zijn eerste concert in Weimar), en in de daaropvolgende jaren raakte hij steeds meer betrokken bij de planning van de culturele ontwikkeling van de stad. Dit zou Liszt onvermijdelijk betrekken bij de opkomst van Wagners roem.
De gebeurtenis die uiteindelijk de verhuizing naar Weimar bespoedigde was zijn ontmoeting tijdens een tournee in Kiev met Prinses Carolyne von Sayn-Wittgenstein, een immens rijke Poolse aristocrate die al gescheiden was van haar Duitse echtgenoot, een lid van de militaire elite van de Tsaar. Hun besluit om te trouwen bracht met zich mee dat Carolyne, een vroom katholiek, een echtscheiding moest aanvragen waarvoor speciale toestemming van de tsaar nodig was. Het geloof van de Prinses in de spirituele aard van Liszts artistieke roeping hielp hem te besluiten zijn grotendeels frustrerende (hoewel zeer lucratieve) concertcarrière op te geven. Tegen de lente van 1848 waren ze zich aan het vestigen in het leven in Weimar. Dit was moeilijker voor de Prinses dan voor Liszt; zij leefde openlijk met hem samen, maar werd door de Weimar samenleving afgesnauwd en haar landgoed in de Oekraïne werd door de Russische staat in beslag genomen als onderdeel van de uiteindelijk seculiere echtscheidingsregeling in 1852.
Ondanks deze obstakels werd hun huurhuis in Weimar een belangrijk centrum voor kunstenaars, musici en schrijvers. Tijdens deze periode begon Liszt met het componeren van zijn eerste orkestwerken, met het initiëren van de reeks toongedichten die een van zijn meest kenmerkende compositorische nalatenschappen zou blijven – Tasso, Lamento e Trionfo en Les Préludes bijvoorbeeld – en met het plannen van zijn Weimar muzikale seizoenen. Een grote rol in zijn plannen speelde een productie van Wagners Lohengrin. (Wagner woonde de repetities bij terwijl hij op de vlucht was voor de autoriteiten in Dresden voor zijn aandeel in de opstanden van 1848-49 in heel Europa). Liszt regelde persoonlijk Wagner’s vlucht naar Zwitserland. Wagner was niet de enige begunstigde van Liszts vrijgevigheid in Weimar: in de jaren voor zijn ontslag in 1859 bracht Liszt niet minder dan 11 nieuwe producties van eigentijdse opera’s op de planken, waaronder drie van Wagner, Berlioz’ Benvenuto Cellini, Giacomo Meyerbeer’s Les Huguenots, Giuseppe Verdi’s Ernani, Schumann’s Genoveva en Franz Schuberts verwaarloosde Alfonso und Estrella.
Virtueel gezien maakte iedereen de pelgrimstocht naar Weimar, sommigen bleven dicht bij Liszt (von Bolow trouwde in 1857 met Cosima Liszt), anderen, zoals Johannes Brahms, hadden slechts vluchtig ontzag voor het talent van de grote man. Zelfs goede vrienden als de Schumanns vonden Liszts composities teveel van het goede, zoals Clara opmerkte na een bezoek van de pianist in het begin van de jaren 1850: “Oh! Wat een verschrikkelijke compositie! Als een jongeling zulke dingen zou schrijven, zou men het hem kunnen vergeven, maar wat kan men zeggen als een volwassen man zo misleid is?”. De criticus Eduard Hanslick noemde zijn uitdagende B-klein sonate uit 1853 “een schaamteloze aaneenschakeling van volstrekt ongelijksoortige elementen…iedereen die dit ding heeft gehoord en het mooi vond, is kansloos”.
De jaren 1860 brachten een reeks rampen, voorafgegaan door de dood in 1859 van Liszts begaafde enige zoon, Daniel, aan tuberculose; in 1861 weigerde de Paus de juridische nietigverklaring van de Prinses geestelijk goed te keuren; in 1862 stierf zijn geliefde dochter, Blandine; in 1863 verliet zijn tweede dochter, Cosima, haar echtgenoot Hans von Bolow, en ging ervandoor met niemand minder dan Richard Wagner, tot verdriet van Liszt. De breuk tussen vader en dochter werd nooit geheeld. Moe van de twisten in Weimar, voegde Liszt zich bij de Prinses die al in Rome op pelgrimstocht was, en wijdde zich uitsluitend aan religieuze muziek, waarbij hij zelfs de vier kleine ordes aannam, die hem in staat stelden de titel van Abbé te dragen. De dood in 1861 van de echtgenoot van de Prinses had de weg vrijgemaakt voor een nieuwe poging om te trouwen, maar geen van beiden had er nog de wil voor. Na 1864 zouden zij elkaar niet meer ontmoeten.
Tegen het einde van het decennium had Liszt een reeks devote werken geschreven, waaronder De Legende van de Heilige Elisabeth, en was hij voorgoed overgegaan op het dragen van een soutane. Hij werd ook uitgenodigd terug te komen naar Weimar om een serie demonstraties te geven; deze zouden de rest van zijn leven doorgaan, waarbij Liszt elk jaar een deel van het jaar in Weimar doorbracht. Hij ontwikkelde ook zijn relatie met Boedapest, waardoor zijn liefde voor zijn vaderland werd gevoed, en in 1870 werd hij benoemd tot president van de muziekacademie van Boedapest. Hij verdeelde nu elk jaar tussen Weimar, Boedapest en Rome. In 1872 kwam hij tot een soort verzoening met Cosima en Richard Wagner; nu getrouwd en ver gevorderd met hun droom om het Bayreuth theater te bouwen. Liszts laatste grote oratorium, Christus, ging in première in Weimar in 1873, in aanwezigheid van Wagner en Cosima.
Liszt bleef een aanspreekpunt voor de beste jonge talenten van die tijd, en naarmate zijn binding met Rome afnam, nam zijn betrokkenheid bij hun zich ontwikkelende carrières toe. In 1876 overleed zijn oude geliefde, gravin Marie d’Agoult, in Frankrijk, maar hij bleef onbewogen. Later dat jaar gaf de première van Wagners Ring-cyclus in Bayreuth hem nog meer ontroering, net als de toejuiching die hij kreeg op de Wereldtentoonstelling van 1878 in Parijs, toen zijn oude vijand Eduard Hanslick voorstelde hem tot erevoorzitter van de muziekjury van de tentoonstelling te benoemen.
Het patroon van zijn leven – Weimar-Boedapest-Rome, met af en toe een uitstapje naar Bayreuth – deed weinig aan zijn vermoeidheid af. Zijn ontheemding en de geleidelijke verslechtering van zijn gezondheid leidden tot de vermindering van zijn krachten, terwijl een reeks pianowerken geschreven in zijn laatste decennium, de meeste vervuld van een diepe melancholie, de indruk achterlieten van een getroebleerde ziel. Met name vier stukken, geschreven rond de tijd van Wagners dood in 1883, hebben een existentiële angst die diep verontrustend is.
In zijn laatste jaren waren Liszt en de Prinses volledig uit elkaar gegroeid; zij weigerde Rome te verlaten en hij had er een steeds grotere afkeer van daarheen te gaan. Zijn gezondheid begon te verslappen en hij had de neiging om binnen het bereik van de Wagners te blijven, en was diep geraakt door Wagners opdragen van Parsifal aan hem. Maar met Wagner’s dood duwde Cosima hem weg. Zijn grootste plezier lag nu in het pianoles geven aan zijn jonge leerlingen. Zijn gezichtsvermogen was sterk verminderd en zijn energie was op, zodat hij zelden in het openbaar speelde. In de zomer van 1886 was hij zo goed als blind, zijn lichaam aangetast door waterzucht. Ziek keerde hij terug naar Weimar, waar hij troost vond bij een toegewijde jonge metgezellin, Lina Schmallhausen. Hij stierf aan longontsteking in juli, en werd begraven in Bayreuth tijdens het festival.
De kern van Liszts prestaties was zijn enorme virtuositeit op het klavier, zijn inventiviteit en zijn vermogen om nieuwe technieken te bedenken die een revolutie teweegbrachten in de benadering van het instrument. Men kan dus stellen dat zijn overvloedige productie voor piano solo het meest cruciale deel is van zijn nalatenschap, met inbegrip van de Pianosonate in B klein, zijn Années de Pèlerinage en de etudes. Maar zijn orkestrale toongedichten – de zogenaamde programmamuziek – zijn in zekere zin zijn meest blijvende verbeeldingsvolle prestatie. De Dante- en Faustsymfonieën zijn beide belangrijke getuigenissen van een streven naar letterlijke en filosofische waarheden uitgedrukt in muziek, en staan als zodanig centraal in de 19e-eeuwse Romantische traditie. Het zijn ook duidelijke voorbeelden van de soms demonische energieën die in zijn muziek te vinden zijn. Liszt wordt in deze werken ook vaak genoemd als belangrijk omdat hij het idee van thematische transformatie heeft bedacht en ontwikkeld, in plaats van de meer traditionele ideeën van klassieke ontwikkeling. Deze benadering bereikte misschien zijn apotheose in Wagner.