Cognitieve dissonantie
Tijdens zijn studie aan de Universiteit van Minnesota las Festinger over een sekte die geloofde dat het einde van de wereld nabij was. Een vrouw, “Mrs. Keech”, rapporteerde berichten te hebben ontvangen van buitenaardse buitenaardse wezens dat de wereld zou eindigen in een grote overstroming op een specifieke datum. Zij trok een groep volgelingen aan die banen, scholen en echtgenoten verlieten en die geld en bezittingen weggaven om zich voor te bereiden op het vertrek met een vliegende schotel die, volgens mevrouw Keech, zou aankomen om de ware gelovigen te redden. Gezien de serieuze inzet van de gelovigen, vroeg Festinger zich af hoe zij zouden reageren wanneer de profetie zou mislukken. Hij en zijn collega’s, die zich voordeden als gelovigen, infiltreerden in de groep van mevrouw Keech en hielden stiekem aantekeningen bij over de gang van zaken.
De gelovigen schuwden de publiciteit terwijl ze wachtten op de vliegende schotel en de zondvloed. Maar toen de voorspelling niet werd bevestigd, belden vrijwel onmiddellijk de tot dan toe meest toegewijde groepsleden naar kranten, zochten interviews en begonnen actief te bekeren.
Festinger was niet verbaasd over het plotselinge bekeren na de bevestiging van de voorspelling; hij zag de sekteleden als sociale steun zoekend voor hun geloof om de pijn van de bevestiging te verzachten. Hun gedrag bevestigde de voorspellingen van zijn cognitieve dissonantietheorie, die ervan uitging dat mensen consistentie tussen gedachten, gevoelens en gedragingen moeten handhaven.
Festinger’s theorie stelt dat inconsistentie tussen overtuigingen of gedragingen een ongemakkelijke psychologische spanning veroorzaakt (d.w.z. cognitieve dissonantie), waardoor mensen een van de inconsistente elementen veranderen om de dissonantie te verminderen of consonante elementen toevoegen om de consonantie te herstellen. De volgelingen van mevrouw Keech ronselden actief nieuwe gelovigen om sociale steun te verkrijgen (en daardoor consonante elementen toe te voegen) om de dissonantie te verminderen die door de disconfirmatie werd gecreëerd.
In 1955 verliet Festinger de Universiteit van Minnesota voor de Universiteit van Stanford, waar hij en zijn studenten een reeks laboratoriumexperimenten startten om de cognitieve dissonantietheorie te testen en uit te breiden naar een breed scala van verschijnselen. Een van de bekendste was het dwang-compliantie paradigma, waarin de proefpersoon een reeks repetitieve en saaie alledaagse taken uitvoerde en vervolgens werd gevraagd te liegen tegen de “volgende proefpersoon” (eigenlijk een experimentele medeplichtige) en te zeggen dat de taken interessant en plezierig waren. Sommige proefpersonen kregen $1 betaald voor het liegen, terwijl anderen $20 kregen.
Op basis van de dissonantietheorie voorspelde Festinger correct dat de proefpersonen die $1 betaald kregen voor het liegen, de taken later als plezieriger beoordeelden dan degenen die $20 betaald kregen. De proefpersonen die $20 betaald kregen zouden geen dissonantie moeten ervaren hebben, omdat ze goed beloond werden en ruim voldoende rechtvaardiging hadden om te liegen, terwijl degenen die $1 betaald kregen weinig rechtvaardiging hadden om te liegen en cognitieve dissonantie zouden moeten ervaren hebben. Om de dissonantie te verminderen, herwaardeerden ze de saaie taak als interessant en plezierig.
In 1964 stapte Festinger over van sociale psychologie naar onderzoek naar visuele perceptie. Hoewel het een schijnbaar radicaal vertrek was, was het in feite een voortzetting van een thema. Festinger’s werk over visuele waarneming ging over hoe mensen inconsistenties tussen visuele waarneming en oogbewegingen verzoenen om coherente beelden te zien. Zijn sociaal psychologisch onderzoek ging over hoe mensen conflicten oplossen (groepsdynamiek), ambiguïteit (sociale vergelijking), en inconsistentie (cognitieve dissonantie) – allemaal manifestaties van druk voor uniformiteit.