De ‘literaire canon’ door de jaren heen
De veelbesproken term ‘literaire canon’ wordt gebruikt om een groep literaire werken te classificeren die als de belangrijkste uit een bepaalde tijd of plaats worden beschouwd. Afgeleid van het Griekse woord kanôn, dat meetlat of standaard betekent, is de canon in de loop der tijd door literaire critici, geleerden en docenten samengesteld om te bepalen welke literaire werken ‘essentieel’ zijn.
Maar vooral in de laatste 60 jaar heeft men de geldigheid van de canon in twijfel getrokken vanwege het gebrek aan diversiteit. Het voortbestaan van de evoluerende lijst werpt belangrijke vragen op: wat zou vandaag de dag als canon worden beschouwd? Moeten en kunnen we gecanoniseerde boeken lezen? En misschien wel de belangrijkste vraag: wie heeft de macht om te bepalen welke literaire werken de moeite van het lezen waard zijn?
Schrijvers van wie het werk over het algemeen wordt beschouwd als onderdeel van de westerse canon zijn bekende namen als Homerus, Chaucer en Shakespeare. Literatuurstukken kunnen ook tot meer specifieke canons behoren, ingedeeld naar land of periode. Voorbeelden hiervan zijn de Amerikaanse canon, waaronder werken als The Scarlet Letter en The Great Gatsby vallen, of de canon van de Engelse romantische poëzie waar dichters als Blake, Wordsworth en Keats toe behoren.
Sinds de jaren zestig is er echter sprake van een verschuiving in de opvattingen over de canon
Sinds de jaren zestig is er echter sprake van een verschuiving in de opvattingen over de canon. Met name postmoderne studies hebben betoogd dat de canon van nature bevooroordeeld is, omdat de academische studies van de geschiedenis en de westerse cultuur zich van oudsher vooral hebben gericht op Europa en de mens. Een herwaardering van de literaire canon begon toen verschillende literaire en sociale bewegingen literatuur naar de voorgrond schoven die voorheen ondervertegenwoordigd was geweest.
Sinds de jaren zeventig werkten feministische geleerden aan de ontdekking van de ‘moeder van de roman’ en werd meer aandacht besteed aan werken van homoseksuele en lesbische schrijvers en schrijvers uit de arbeidersklasse. Het effect van de burgerrechtenbeweging kwam tot uiting in de erkenning van zwarte auteurs, zoals in 1950 toen Gwendolyn Brooks als eerste zwarte Amerikaanse een Pulitzerprijs voor literatuur won en Toni Morrison als eerste zwarte vrouw de Nobelprijs voor literatuur in 1993.
De canon breidde zich ook uit met literatuur uit Azië, Afrika, het Midden-Oosten. Prijzen van het hoogste niveau, zoals de Nobelprijs voor Literatuur, volgen deze verschuiving in de 20e eeuw. Yasunari Kawabata werd de eerste Japanse schrijver die de Nobelprijs voor Literatuur won in 1968, de Nigeriaan Wole Soyinka werd de eerste Afrikaan die de begeerde prijs won in 1986 en de Egyptische schrijver Naguib Mahfouz was de eerste Arabische schrijver die de prijs won in 1988.
Honderden jaren geleden door bevoorrechte blanken gecompileerde teksten als de canon beschouwen, is schadelijk
De canon van vandaag bevat daarom literatuur uit alle hoeken van de wereld, van schrijvers van alle rassen, etniciteiten, geslachten en genders (of zou dat moeten bevatten). De canon alleen zien als dezelfde groep teksten die honderden jaren geleden is samengesteld door bevoorrechte blanke mannen is schadelijk, omdat het de verhalen uitwist van hen die al veel te lang vergeten zijn.
Dat wil niet zeggen dat we de werken die deel uitmaken van wat we de ‘oorspronkelijke canon’ zouden kunnen noemen, niet meer zouden moeten lezen, omdat ze ons veel kunnen leren over de maatschappij waarin ze werden geproduceerd en ook veel andere literatuur hebben beïnvloed. Maar juist om die reden moeten we ook veel gecanoniseerde boeken met voorzichtigheid behandelen. Wie Conrads Heart of Darkness leest, moet in staat zijn het racisme in het verhaal te herkennen, net zoals Hemingway’s hypermannelijkheid en vrouwenhaat in zijn geschriften opgemerkt moeten worden.
Dit wekte bij velen woede op, omdat het werd gezien als een manier om het nationalisme aan te wakkeren en belangrijk werk uit andere landen te negeren
De relatie tussen de canon en onderwijs is ook gespannen. In het Verenigd Koninkrijk kwam dit een paar jaar geleden aan het licht tijdens de periode van Michael Gove als staatssecretaris van Onderwijs. Gove veranderde de eisen voor de syllabus Engelse literatuur voor het GCSE, zodat die zich veel meer zou richten op werken die uitsluitend uit Groot-Brittannië afkomstig waren. Dit wekte bij velen woede op, omdat het werd gezien als een manier om het nationalisme aan te wakkeren en belangrijke werken uit andere landen te negeren.
De reactie suggereerde daarom dat wat we nu beschouwen als de canon, welke werken belangrijk zijn en op scholen moeten worden bestudeerd, teksten omvat van plaatsen en van auteurs die volgens sommigen buiten de ‘oorspronkelijke westerse canon’ vallen. Hoewel dit als positief kan worden beschouwd, toont het feit dat Gove een duidelijk Britse syllabus heeft ingevoerd aan dat de canon door anderen nog steeds gevaarlijk als vaststaand wordt beschouwd.
Maar wie moet nu echt beoordelen of Shakespeare’s Hamlet beter is dan Garcia Marquez’ Honderd jaar eenzaamheid? Of dat Things Fall Apart van Chinua Achebe moet worden bestudeerd boven Pride and Prejudice van Jane Austen? Dit zijn moeilijke vragen om te beantwoorden, want literatuur is van nature subjectief en evolueert voortdurend. Een feit dat degenen die de macht krijgen om te kiezen welke boeken de “beste” zijn, niet mogen vergeten.