Empirisme

Bredere zintuigen

In zowel alledaagse opvattingen als filosofische theorieën zijn de ervaringen waarnaar empiristen verwijzen in hoofdzaak die welke het gevolg zijn van de stimulatie van de zintuigen – d.w.z. van visuele, auditieve, tactiele, olfactorische en gustatorische gewaarwordingen. (Naast deze vijf soorten gewaarwordingen erkennen sommige empiristen ook kinesthetische gewaarwordingen, of de gewaarwording van beweging). De meeste filosofische empiristen hebben echter volgehouden dat gewaarwording niet de enige leverancier van ervaring is, en erkennen als empirisch het bewustzijn van mentale toestanden in introspectie of reflectie (zoals het bewustzijn dat men pijn heeft of dat men bang is); dergelijke mentale toestanden worden dan vaak metaforisch beschreven als aanwezig bij een “innerlijk zintuig”. Het is een omstreden vraag of nog andere soorten ervaring, zoals morele, esthetische of religieuze ervaring, als empirisch erkend moeten worden. Een cruciale overweging is dat, naarmate de reikwijdte van “ervaring” wordt verbreed, het steeds moeilijker wordt om een domein van werkelijk a priori proposities te onderscheiden. Als men bijvoorbeeld de intuïtie van de wiskundige ten aanzien van de relaties tussen getallen als een soort ervaring zou beschouwen, dan zou het moeilijk zijn om enige vorm van kennis aan te wijzen die niet uiteindelijk empirisch is.

Zelfs als empiristen het eens zijn over wat als ervaring moet gelden, kunnen zij het echter nog fundamenteel oneens zijn over hoe ervaring zelf moet worden opgevat. Sommige empiristen, bijvoorbeeld, vatten gewaarwording zo op dat wat men gewaarwordt in gewaarwording altijd een geest-afhankelijke entiteit is (soms aangeduid als een “sense datum”). Anderen omarmen een of andere versie van “direct realisme”, volgens welke men fysische objecten of fysische eigenschappen rechtstreeks kan waarnemen of zich daarvan bewust kan zijn (zie epistemologie: realisme). Er kunnen dus radicale theoretische verschillen bestaan, zelfs onder empiristen die de opvatting aanhangen dat alle concepten zijn opgebouwd uit gevoelsmatige elementen.

Twee andere standpunten die verwant zijn aan maar niet hetzelfde als het empirisme zijn het pragmatisme van de Amerikaanse filosoof en psycholoog William James, waarvan een aspect was wat hij het radicale empirisme noemde, en het logisch positivisme, dat soms ook logisch empirisme wordt genoemd. Hoewel deze filosofieën in zekere zin empirisch zijn, hebben zij elk een eigen focus die de behandeling ervan als een afzonderlijke stroming rechtvaardigt. Het pragmatisme legt de nadruk op de betrokkenheid van ideeën bij praktische ervaring en actie, terwijl het logisch positivisme zich meer bezighoudt met de rechtvaardiging van wetenschappelijke kennis.

William James
William James

William James.

Met dank aan de Harvard University News Service

Bij het beschrijven van een alledaagse houding impliceert het woord empirisme soms een ongunstige implicatie van onwetendheid van of onverschilligheid voor relevante theorie. Een arts een “empirist” noemen is dus een kwakzalver – een gebruik dat terug te voeren is op een sekte van medici die zich verzetten tegen de uitgebreide medische en in sommige opzichten metafysische theorieën die van de Griekse arts Galenus van Pergamum (129-c. 216 ce) waren geërfd. De medische empiristen die zich tegen Galen verzetten, gaven er de voorkeur aan zich te baseren op behandelingen met een waargenomen klinische doeltreffendheid, zonder zich te verdiepen in de mechanismen waarnaar de therapeutische theorie op zoek was. Maar empirisme, los van deze medische associatie, kan ook, gunstiger, worden gebruikt om een hardnekkige weigering te beschrijven om zich te laten leiden door iets anders dan de feiten die de denker zelf heeft waargenomen, een botte weerstand tegen de ontvangen opinie of precaire ketens van abstract redeneren.