Gedrag en voortplanting van wolven
Territorium
De grootte van het territorium van een wolvenroedel wordt bepaald door de beschikbaarheid van voedsel en de dichtheid van de wolven. De gemiddelde grootte van een wolventerritorium in Finland is ongeveer 800 tot 1.200 vierkante kilometer, afhankelijk van de gebruikte wiskundige methode. De wolvenroedel moet binnen zijn territorium in al zijn behoeften op het gebied van voedsel, onderdak en voortplanting kunnen voorzien. De grenzen van het territorium blijven van jaar tot jaar min of meer gelijk, tenzij er grote veranderingen optreden in de roedelstructuur. Wolven verdedigen hun territorium ook tegen andere wolven die geen deel uitmaken van de roedel.
Door dit gedrag zullen individuen die niet tot de roedel behoren niet permanent in het territorium leven.
Productie
Het paarseizoen van de wolf valt in februari en maart. De draagtijd bedraagt 60 tot 63 dagen, en de welpen worden half mei geboren. Als de jongen op het punt staan geboren te worden, kiest het paar een hol, meestal een eenvoudige beschutte ruimte, bijvoorbeeld onder de onderste takken van een spar. Na ongeveer één tot drie weken verhuizen ze de jongen naar een meer permanent hol dat zich vaak in de buurt van water bevindt. Dit hol, dat zelfs een echte in zand gegraven grot kan zijn, heeft een meer permanente structuur. Hoewel wolven een kraamhol zelden opnieuw gebruiken, kunnen zij naar hetzelfde tweede hol terugkeren.
Een wijfjeswolf brengt meestal drie tot zes welpen ter wereld, maar de wolf kan wel tien welpen in één worp krijgen. De welpen worden altijd bewaakt door een van de oudere wolven in de roedel. Deze zogenaamde oppas kan bijvoorbeeld een welp uit de worp van het vorige jaar zijn. De welpensterfte bij wolven is hoog en bijna de helft van de welpen sterft aan parasieten, ziekten of gebrek aan voeding. Het dieet van de wolf varieert vooral in de vroege zomer. Hij kan zowel elanden als kleinere dieren, zoals hazen, knaagdieren en vogels vangen. De welpen moeten elke dag worden gevoed.
In de nazomer wordt de roedel aanzienlijk beweeglijker en verschuift het zwaartepunt weg van het hol. Als de herfst nadert en de welpen groter worden, wordt de jacht gemakkelijker en zijn er meer grote dieren zoals elandkalveren om op te jagen. De hele roedel neemt deel aan het verzamelen van voedsel en de jonge welpen leren hoe ze moeten jagen.