Het is aangeboren en aangeleerd: How Our Genes and Our Friends Shape the Way We Live Our Lives

Wetenschappers hebben lang gedebatteerd over het belang van nature versus nurture – genen versus de omgeving – bij het bepalen van de keuzes die mensen maken en de paden die hun leven volgen.

Twee decennia van onderzoek maken het steeds duidelijker dat zowel nature als nurture altijd een rol spelen – dat wil zeggen, de mate waarin genetische factoren gedrag beïnvloeden hangt af van de sociale omgeving waarin mensen leven, werken en spelen.

Twee recente studies laten zien hoe de genen van individuen en hun sociale omgeving samenwerken om gezondheid en gedrag te beïnvloeden, zoals roken, de vrienden die ze kiezen, en hoeveel onderwijs ze volgen.

Een recent artikel in de Proceedings of the National Academy of Sciences kijkt naar nieuw onderzoek naar de rol van genen en de omgeving, waarbij de nadruk ligt op de vraag of de sociale en schoolnetwerken van een adolescent enige invloed hebben op hun lengte, gewicht, of opleidingsniveau.1

Weliswaar vonden de onderzoekers geen verband met lengte of gewicht, maar uit hun analyse blijkt dat de genetica van iemands vrienden en schoolgenoten van invloed was op hoe lang iemand op school bleef, zelfs nadat rekening was gehouden met de genen van het individu.

Het onderzoeksteam van de University of North Carolina at Chapel Hill, Stanford University, Duke University, University of Wisconsin-Madison, Princeton University en University of Colorado Boulder baseerde zijn studie op gegevens van 5500 adolescenten in de National Longitudinal Study of Adolescent to Adult Health (Add Health), waarbij onderzoek wordt gedaan onder schoolbevolkingen en deelnemers wordt gevraagd hun vrienden te noemen.

Het zijn niet alleen je genen, het is de cumulatieve invloed van de genen van je vrienden en klasgenoten.

“We laten zien dat er iets is aan de genetische samenstelling van iemands sociale groep dat een positieve invloed heeft op het individu,” zegt Jason Boardman van de Universiteit van Colorado Boulder, een van de auteurs van de studie. “Het zijn niet alleen je genen, het is de cumulatieve invloed van de genen van je vrienden en klasgenoten.”

Volgens Boardman is de meest waarschijnlijke verklaring voor het feit dat de genen van klasgenoten van invloed zijn op het opleidingsniveau van studenten, wat onderzoekers “evocatieve gen-omgevingscorrelatie” noemen. Bepaalde genen vergroten bijvoorbeeld de kans dat kinderen een prikkelbaar temperament hebben, wat op zijn beurt een relatief harde behandeling door hun ouders oproept. “Hun genen creëren de omgeving waaraan ze worden blootgesteld,” zegt hij.

Op dezelfde manier, zegt Boardman, kunnen leraren positief reageren op bepaalde groepen leerlingen vanwege de manier waarop ze zich collectief presenteren in de klas – misschien meegaander of stipter met opdrachten – en dat heeft een onafhankelijke invloed op alle leden van de groep.

“Een groep leerlingen kan een betere behandeling krijgen dan anderen vanwege waarneembaar gedrag dat een individuele genetische oorsprong heeft, maar een sociale rol aanneemt omdat het een positieve reactie van de leraar oproept,” zegt hij. En deze betere behandeling kan ertoe bijdragen dat leerlingen beter presteren en langer op school blijven.

Links between Genes, Smoking, and Staying in School Are Stronger for Gen X and Millennials

Een recent artikel in de American Sociological Review laat zien hoe omgevingsfactoren beïnvloeden wanneer en hoe het hebben van specifieke genen ertoe kan doen.2 Een team van onderzoekers stelt vast dat de verbanden tussen genen, opleidingsniveau en roken sterker zijn bij Generatie X en vroege Millennials (geboren van 1974 tot 1983) dan bij Baby Boomers en hun ouders (geboren van 1920 tot 1959).

Het team van de University of Colorado Boulder, de University of North Carolina at Chapel Hill, de Stanford University en de Harvard University baseerde zijn onderzoek op gegevens van de nationaal representatieve Health and Retirement Study en de Add Health-studie. Ze richtten zich op deelnemers van Europese genetische afkomst, omdat onderzoekers genen hebben geïdentificeerd die verband houden met roken en onderwijsniveau in deze populatie.

Eerder onderzoek identificeerde sets van genen die verband houden met afzonderlijke gedragsuitkomsten, waaronder roken en onderwijsniveau. Deze studie gaat verder op die onderzoekslijn door het verband te onderzoeken tussen die genen en de vraag of iemand rookt en hoeveel onderwijs hij heeft genoten, waarbij de nadruk ligt op verschillen tussen generaties.

Amerikanen met een hoger opleidingsniveau roken minder vaak. Dit patroon is duidelijker bij recentere generaties, aldus het onderzoeksteam, dat suggereert dat het proces wordt aangestuurd door veranderingen in de sociale omgeving.

Onder de jongere generaties zijn “individuen die meer onderwijs hebben genoten, geselecteerd in omgevingen waar roken niet langer acceptabel is, en daarom is de kans dat zij roken kleiner geworden”, schrijven ze.

De sociale omgeving kan bepalend zijn voor de mate waarin bepaalde genen de associatie tussen gedrag beïnvloeden.

Genen spelen een rol in deze veranderende relatie tussen opleiding en roken. Mensen met bepaalde genen die verband houden met een hoger opleidingsniveau hebben steeds minder kans om genen te hebben die verband houden met roken en om roker te zijn, meldt Robbee Wedow van de Universiteit van Colorado Boulder en hoofdauteur van het onderzoek.

In de afgelopen eeuw is het gemiddelde opleidingsniveau in de VS gestegen, zijn de rookcijfers gedaald naarmate de gezondheidsrisico’s bekend werden en hebben hoger opgeleiden de neiging om minder te roken. “De toenemende genetische correlatie tussen roken en opleiding die we vonden, wordt gemedieerd door een stijgend opleidingsniveau – het weerspiegelt de rol van een stijgend opleidingsniveau in die periode,” legt Jason Boardman, auteur van de studie, uit.

De bevindingen suggereren dat de sociale omgeving vorm kan geven aan de mate waarin bepaalde genen de associatie tussen gedrag beïnvloeden – in dit geval de relatie tussen opleidingsniveau en roken, wijst hij erop.

“Het bestuderen van menselijke genetica los van een begrip van sociale mechanismen zal misleidende conclusies opleveren,” stelt Boardman.

Onderzoek naar de interactie tussen genen en sociale omgeving, het zogeheten sociale genoom, heeft implicaties voor zowel de genetica als de sociale wetenschappen. Voor genetici onderstrepen deze bevindingen het belang van het rekening houden met de sociale context bij het bestuderen van de expressie van genetische kenmerken. Voor sociale wetenschappers biedt het een meer genuanceerd beeld van de invloed van leeftijdgenoten en sociale netwerken op individuele gedragskeuzes.

Dit artikel is tot stand gekomen met een subsidie van het Eunice Kennedy Shriver National Institute of Child Health and Human Development (NICHD). Het werk van onderzoekers van de volgende door het NICHD gefinancierde centra voor bevolkingsonderzoek werd in dit artikel belicht: Duke University, Princeton University, University of Colorado Boulder, University of North Carolina at Chapel Hill, en University of Wisconsin-Madison.