Hindoeïsme en Islam
xmlns=”http://www.w3.org/1999/htmlDeze religieus-culturele tradities worden vaak gezien als tegenpolen, maar sinds de islamitische bekering in de zevende eeuw van Arabische kooplieden die zich in kustgebieden van Indonesië en Zuid-Azië vestigden, is er een meestal vreedzame wisselwerking geweest. De oude Perzen bedachten de term Hindoe voor “zij aan gene zijde van de rivier Indus”, waarmee zij verwezen naar een volk, niet naar een godsdienst. In 711 arriveerden islamitische Arabische legers in Sind, en in 1001 begon Mahmud van Ghazna met een reeks Turkse invallen vanuit Afghanistan in de Indo-Gangetic vlakte. Hoewel deze indringers en hun verschillende inheemse vijanden elkaar soms definieerden in termen van godsdienst, onderscheidden zij zich meestal door etniciteit. Religieuze plaatsen werden eerder vernietigd voor politieke en economische doeleinden dan uit religieuze vijandigheid. Zowel in Indonesië als in Zuid-Azië vond de bekering van Hindoes tot de Islam meestal plaats door overtuiging, aangezien Soefi’s een inheemse belangstelling voor de Islam aanwakkerden door een brug te slaan tussen plaatselijke en Islamitische geloofsovertuigingen en praktijken, terwijl de ontwikkeling van door Moslims gedomineerde staten bekering voor statusverbetering aanmoedigde. Lokale culturen bloeiden op met geïntegreerde en samengestelde gemeenschappen van hindoes en moslims, die vaak hun devotie deelden bij soefi-heiligdommen maar zelden bij moskeeën en tempels. Terwijl de Zuid-Aziaten overwegend Hindoe bleven, werden de Indonesiërs tegen de achttiende eeuw overwegend Moslim. Tijdens de negentiende en twintigste eeuw verhoogde de Britse heerschappij in India de politieke spanningen door een beleid dat religieuze gemeenschappen als concurrerende kieskringen definieerde en opsomde. De nationalistische beweging wekte ongerustheid bij de moslims wanneer zij de belangen van de Hindoe-meerderheid bevorderden (b.v. bescherming van de koe) en gebruik maakten van Hindoe-symbolen (b.v. India als moedergodin). Uit vrees voor de culturele en religieuze hegemonie van de Hindoes steunden veel moslims islamitische hervormingsbewegingen (b.v. de Deobandis) en politieke partijen (b.v. de Moslimliga, die de oprichting van de moslimstaat Pakistan in 1947 steunde). Het religieuze nationalisme van Zuid-Aziatische politieke groeperingen zoals Jamaat-i Islami en de Bharatiya Janata Party (BJP) dreigt in toenemende mate gedeelde plaatselijke culturen op te offeren aan een gepolariseerde nationale politiek. In India heeft de razendsnelle opkomst van de BJP en soortgelijke organisaties geleid tot een verharding van het anti-moslimgevoel, zowel onder plattelandsbewoners als onder stedelingen. In antwoord op de eis dat de definitie van “Indiër” “Hindoe” moet zijn en de bewering dat iedereen die zich tegen een dergelijke identificatie verzet onpatriottisch is, reageren veel hedendaagse Indiase moslims met een meer demonstratief Indiase nationalisme en een steeds strengere visie op de Islam.