Kinderarbeid
Kinderarbeid, tewerkstelling van kinderen onder een wettelijk bepaalde leeftijd. In Europa, Noord-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland werken kinderen onder de 15 jaar zelden, behalve in de commerciële landbouw. Dit is te danken aan de effectieve handhaving van wetten die in de eerste helft van de 20e eeuw zijn aangenomen. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld werd in de Fair Labor Standards Act van 1938 de minimumleeftijd vastgesteld op 14 jaar voor werk buiten de schooluren in niet-industriële beroepen, op 16 jaar voor werk tijdens schooluren in het interstatelijke handelsverkeer, en op 18 jaar voor beroepen die als gevaarlijk werden beschouwd.
Kinderarbeid komt veel vaker voor in ontwikkelingslanden, waar miljoenen kinderen – sommige nog maar zeven jaar oud – nog steeds zwoegen in steengroeven, mijnen, fabrieken, velden en dienstverlenende bedrijven. Zij maken meer dan 10% van de beroepsbevolking uit in sommige landen in het Midden-Oosten en 2 tot 10% in grote delen van Latijns-Amerika en sommige delen van Azië. Er zijn weinig of geen wetten die hun tewerkstelling of de voorwaarden waaronder het werk wordt verricht, regelen. Restrictieve wetgeving wordt onpraktisch gemaakt door de armoede van de gezinnen en het gebrek aan scholen.
De beweging om kinderarbeid te reguleren begon in Groot-Brittannië aan het eind van de 18e eeuw, toen de snelle ontwikkeling van grootschalige productie de uitbuiting van jonge kinderen in de mijnbouw en industriële arbeid mogelijk maakte. De eerste wet, van 1802, die tot doel had het in de leer nemen van arme kinderen bij de eigenaars van katoenmolens te controleren, was ondoeltreffend omdat zij niet in de handhaving voorzag. In 1833 voorzag de Factory Act wel in een systeem van fabrieksinspecties.
Georganiseerde internationale inspanningen om kinderarbeid te reguleren begonnen met de eerste Internationale Arbeidsconferentie in Berlijn in 1890. Hoewel er toen geen overeenstemming over normen werd bereikt, volgden er soortgelijke conferenties en andere internationale initiatieven. In 1900 werd in Bazel (Zwitserland) de Internationale Vereniging voor Arbeidswetgeving opgericht om bepalingen inzake kinderarbeid als onderdeel van andere internationale arbeidswetgeving te bevorderen. Uit een in 1960 door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van de Verenigde Naties gepubliceerd rapport over de wetgeving en de praktijk in meer dan 70 lidstaten bleek dat ernstig tekort werd geschoten in de bescherming van jonge werknemers in niet-industriële banen, waaronder de landbouw en het handwerk. Een van de huidige doelstellingen van de IAO is het identificeren en oplossen van de “ergste vormen” van kinderarbeid; deze worden gedefinieerd als elke vorm van arbeid die een negatieve invloed heeft op de normale ontwikkeling van een kind. In 1992 werd het Internationaal Programma voor de Eliminatie van Kinderarbeid (IPEC) opgericht als een nieuwe afdeling van de IAO. Door middel van programma’s die het over de hele wereld uitvoert, streeft het IPEC ernaar kinderen te bevrijden van gevaarlijke werkomstandigheden en uiteindelijk kinderarbeid uit te bannen.