Kinderindustrie

De voorbeelden en invalshoeken in dit artikel vertegenwoordigen mogelijk niet een wereldwijd beeld van het onderwerp. U kunt dit artikel verbeteren, het onderwerp bespreken op de overlegpagina, of een nieuw artikel aanmaken, als dat gepast is. (Maart 2012) (Leer hoe en wanneer u dit sjabloonbericht verwijdert)

In de economie is een jonge industrie een nieuwe bedrijfstak die in zijn beginfase relatief moeilijk of absoluut niet in staat is om te concurreren met gevestigde concurrenten in het buitenland.

Overheden worden soms aangespoord om de ontwikkeling van jonge industrieën te ondersteunen door de eigen industrieën in hun beginfase te beschermen, meestal door middel van subsidies of tarieven. Subsidies kunnen indirect zijn, zoals wanneer invoerrechten worden geheven of een verbod wordt ingesteld op de invoer van een grondstof of eindprodukt. Een van de eerste daden van het Amerikaanse Congres was het opleggen van tarieven op diverse importen, waaronder katoen, leer en diverse vormen van kleding, in een poging om de Amerikaanse textielindustrie te beschermen. Economen stellen dat overheidssteun voor opkomende industrieën alleen gerechtvaardigd is als er externe voordelen zijn. Dit wordt onderstreept door het feit dat de oorspronkelijke bolwerken van het argument van de opkomende industrie beweerden dat, afgezien van de externe voordelen, het onbetwistbaar is dat zowel de VS als Groot-Brittannië in economische termen relatieve supermachten zijn geworden door gedurende langere tijd hun aanpak te volgen.

Brittannië was een van de eerste naties die een dergelijke aanpak hanteerde in hun vroege ontwikkeling met betrekking tot hun ruwe wolindustrie. Naast andere maatregelen zorgde het land ervoor dat de concurrentie niet werd toegestaan op hun markt te importeren, vooral wanneer de bedoelde goederen van superieure kwaliteit waren. Na ongeveer 100 jaar protectionisme van deze wolindustrie besloot het land uiteindelijk dat de rechten op de export zouden worden opgeheven.

Velen schrijven ten onrechte aan Friedrich List toe als de eerste persoon die voor de Verenigde Staten een “infant industry argument” voorstelde of uiteenzette. In werkelijkheid was het Alexander Hamilton, de eerste minister van Financiën, die de wegbereider was van het argument van de opkomende industrie. Hoewel List dit argument uiteindelijk aanvaardde, kwam het er pas na zijn verbanning uit de VS. Voor meer details moet men de rapporten van de Secretaris van de Schatkist over het onderwerp van de fabrikanten (1791) met betrekking tot jonge industrieën raadplegen.

Basically, his arguments dictated that new or “infant” industries in the US could not become competitive with others in the international market unless the government offered them subsidies or allowances (often called bounties previously) at least for some initial time period. Hamilton stelde specifiek voor dat deze steun ook kon worden geboden door concurrentie uit te roeien door middel van invoerrechten of, in een extreem geval, het volledig verbieden van geïmporteerde producten van dat type.

Wat begon met Hamilton en werd voortgezet door anderen, ging door toen Abraham Lincoln aan de macht kwam in de VS. Na de overwinning van het Noorden in de Amerikaanse Burgeroorlog werden de VS de belangrijkste navolger van deze aanpak tot op zijn minst de tijd van de Eerste Wereldoorlog en, in grote mate, tot de Tweede Wereldoorlog.