Kraakbeenletsels
Overzicht
Het kniegewricht bestaat uit drie botten – het dijbeen (femur), het scheenbeen (tibia), en de knieschijf (patella). De uiteinden van de botten zijn bedekt met een hard, wit, teflonachtig weefsel dat “gewrichtskraakbeen” wordt genoemd en dat ervoor zorgt dat de botten soepel glijden wanneer het gewricht beweegt. Wanneer het gewrichtskraakbeen met de jaren verslijt, wordt dit artrose genoemd. Het gewrichtskraakbeen kan ook beschadigd raken tijdens een verdraaiing of draaibeweging, of door een directe impact op de knie. Deze letsels staan bekend als chondrale letsels.
Gewoonlijke letsels zijn onder meer vallen, sportletsels of auto-ongelukken. Verwondingen aan het gewrichtskraakbeen kunnen ook voorkomen in combinatie met kniebandletsels, zoals ACL-scheuren of meniscusletsels. Kleine stukjes kraakbeen kunnen soms afbreken en rond de knie zweven als “losse lichaampjes”. Soms is er echter geen duidelijke voorgeschiedenis van een enkel letsel. De aandoening kan het gevolg zijn van een reeks kleine letsels die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan.
Symptomen
Symptomen van gewrichtskraakbeenletsels omvatten vaak pijn, die meestal erger is bij activiteit. Afhankelijk van de plaats van het kraakbeenletsel in de knie, kan diep buigen van de knie de pijn verergeren. Als het knieschijfuiteinde van het dijbeen betrokken is, kan de pijn erger zijn bij traplopen of hurken. Constante of intermitterende zwelling van de knie kan optreden in verband met bepaalde activiteiten. Ten slotte kunnen symptomen zoals vastzitten, vastgrijpen of pijnlijke plof optreden. Patiënten met losse lichamen kunnen een onregelmatige blokkering van de knie ervaren of het gevoel hebben dat er iets los zit dat rond de knie beweegt.
Diagnose
De diagnose van chondraletsels wordt gesteld op basis van de geschiedenis van de symptomen van de patiënt in combinatie met de bevindingen van een lichamelijk onderzoek. Röntgenfoto’s kunnen helpen bij het stellen van de diagnose, maar zijn vaak normaal. Een MRI zal het gewrichtskraakbeenletsel meestal aantonen; een definitieve diagnose van de grootte en de omvang van de chondrale schade kan echter alleen worden vastgesteld op het moment van de operatie met directe visualisatie van het gewrichtsoppervlak.
Behandeling
Behandelingsopties voor gewrichtskraakbeenletsels hangen af van de symptomen van de patiënt, de grootte en de locatie van het letsel, de leeftijd en het activiteitenniveau van de patiënt, de aanwezigheid van een los lichaam, en de aan- of afwezigheid van gegeneraliseerde artritis in de rest van de knie. Door het gebrek aan bloedtoevoer naar het gewrichtskraakbeen genezen chondrale letsels niet op dezelfde manier als snijwonden in de huid of botbreuken. De behandeling is gericht op het bestrijden van de symptomen van chondraal letsel, het gladmaken van het resterende gewrichtsoppervlak om nieuwe verergering te voorkomen, of het herstellen van het kraakbeenoppervlak door het gebruik van transplantaten of het ingroeien van “kraakbeenachtig” littekenweefsel in het beschadigde kraakbeenoppervlak.
Voor oudere, minder actieve patiënten met minimale symptomen, wordt meestal een niet-operatieve behandeling aanbevolen. Niet-operatieve behandeling bestaat uit rust en aanpassing van de activiteiten, gewichtsverlies om de druk op de knie te verminderen, ontstekingsremmende medicijnen, cortisone-injecties en mogelijk viscosupplementatie (kunstmatige gewrichtsvloeistof) injecties.
Voor jongere, actieve patiënten, of patiënten die geen blijvende verlichting ondervinden van niet-operatieve behandeling, kan een operatie worden aanbevolen. Het type chirurgische ingreep hangt af van talrijke factoren, waaronder de leeftijd van de patiënt, de grootte en de plaats van de laesie, en eerdere chirurgische behandelingen. Bij één vaak uitgevoerde procedure, die “chondroplastie” wordt genoemd, strijkt de chirurg artroscopisch het versnipperde of gerafelde gewrichtskraakbeen glad om losse flappen te verwijderen die het gewricht kunnen irriteren en ontsteken. Bij een andere, meer ingewikkelde ingreep, microfractuur genaamd, worden verschillende kleine gaatjes in het bot gemaakt aan de basis van de beschadiging van het kraakbeen om de ingroei van kraakbeenachtig littekenweefsel aan te moedigen en zo het beschadigde gebied op te vullen.
In bepaalde gevallen kan het aangewezen zijn om kraakbeenplugs in het gebied van de beschadiging van het kraakbeen te transplanteren. Deze transplantaten kunnen afkomstig zijn van een niet-gewichtdragend deel van de knie van de patiënt zelf (autografts genoemd) of donorkraakbeenplugs kunnen gebruikt worden voor grotere letsels (allografts genoemd). Grotere letsels kunnen baat hebben bij een gefaseerde procedure die bekend staat als “autologe chondrocytenimplantatie”, waarbij artroscopisch een monster van het kraakbeen van de patiënt wordt verwijderd en naar een laboratorium wordt gestuurd waar de kraakbeencellen gedurende 3-6 weken in een celcultuur worden gekweekt. Deze cellen worden dan opnieuw geïmplanteerd tijdens een tweede chirurgische ingreep.
Aanvullende informatie
Voor meer informatie, bezoek http://orthoinfo.aaos.org/topic.cfm?topic=A00422.