‘Laat voeding uw medicijn zijn, en medicijn uw voeding’: Hippocrates revisited
De alwetende Hippocrates, die rond 400 v. Chr. leefde, theoretiseerde dat fysiologische afwijkingen en omgevingsfactoren zoals voeding aan de basis zouden kunnen liggen van psychische stoornissen. Vandaag de dag staan we op het punt ons te realiseren dat dit, tot op zekere hoogte, inderdaad het geval kan zijn.
Metabole stoornissen zoals obesitas, het metabool syndroom en diabetes type II bereiken epidemische proporties in vele delen van de wereld als een onvermijdelijke bijkomstigheid van de heersende sedentaire levensstijl en de overmatige calorie-inname (1,Referentie Wild, Roglic, Green, Sicree en King2). Evenzo is de depressieve stoornis een ernstige en veel voorkomende ziekte met slopende gevolgen voor het individu en hoge kosten voor de samenleving (3). Recente meta-analyses hebben aangetoond dat een depressieve stoornis een onafhankelijke risicofactor is voor het metabool syndroom en diabetes type II, en omgekeerd (referentie Ali4-Referentie Mezuk6). Belangrijk is dat verhoogde cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit niet alleen worden gezien bij diabetes type II, maar ook bij depressieve stoornis (Referentie Angst7-Referentie Haffner10). Bovendien wordt verhoogde viscerale obesitas gerapporteerd bij depressieve individuen (Referentie Ludescher11-Reference Everson-Rose13).
Er bestaan een aantal mogelijke verklaringen voor de associatie tussen het metabool syndroom/diabetes type II en depressieve stoornis. Ongunstige leefstijlkenmerken zijn goed beschreven bij depressieve individuen (Referentie Koopmans14,Referentie Strine15), maar het moet nog worden opgehelderd of sommige pathofysiologische mechanismen ook gedeeld zouden kunnen worden.
Interessant is dat uit de literatuur bekend is dat intra-uteriene groeibeperking en, op zijn beurt, laag geboortegewicht geassocieerd zijn met metabole stoornissen op latere leeftijd (Referentie Harder16-Reference Curhan18). Een veranderde regulatie van de hypothalamus-hypofyse-bijnieras kan hierbij een rol spelen, aangezien klinische studies de aandacht hebben gevestigd op een belangrijke rol van de hypothalamus-hypofyse-bijnieras, vooral bij viscerale zwaarlijvigheid (referentie Champaneri19-referentie Weber-Hamann22). In het verlengde van deze hypothetische oorzakelijke hypothese wordt intra-uteriene groeibeperking inderdaad in verband gebracht met verhoogde cortisolspiegels en een verhoogde respons van de hypothalamus-hypofyse-bijnieras (referentie Clark23,referentie Levitt24). Aangezien het vaststaat dat onevenwichtigheden in de hypothalamus-hypofyse-bijnieras een keerpunt kunnen zijn in de ontwikkeling van depressieve stoornissen, evenals andere psychiatrische ziekten, vraagt dit om speciale aandacht.
In dit nummer presenteren Abildgaard e.a. (Referentie Abildgaard, Lund en Hougaard25) een studie bij mannelijke ratten die werden onderworpen aan prenatale stress (intra-uteriene groeibeperking geïnduceerd door dexamethasonbehandeling van de moeder) en die gedurende 8 weken een vetrijk dieet kregen. Interessant is dat het vetrijke dieet de corticosteronrespons op acute dwangstress bij deze ratten ongeveer verdubbelde, onafhankelijk van de intra-uteriene groeirestrictie. Belangrijk is dat deze bevindingen suggereren dat het beïnvloeden van omgevingsfactoren van groter belang kan zijn dan prenatale stress en intra-uteriene groeibeperking bij het reguleren van de neuro-endocriene stressrespons en wijzen op een mogelijke rol van de hypothalamus-hypofyse-bijnieras bij stofwisselingsstoornissen.
Aangezien een subgroep van patiënten met een depressieve stoornis zich consequent presenteert met het verminderde vermogen van dexamethason om de hypothalamus-hypofyse-bijnieras te onderdrukken (referentie Stetler en Miller26), werd het vele jaren geleden waarschijnlijk gemaakt dat verstoringen van de hypothalamus-hypofyse-bijnieras bij depressie kunnen leiden tot secundaire metabole stoornissen (referentie Bjorntorp27,referentie Vogelzangs28). Omgekeerd hebben Abildgaard e.a. (referentie Abildgaard, Lund en Hougaard25) aangetoond dat een vetrijk dieet en prenatale blootstelling aan dexamethason gelijktijdig depressief gedrag bij de dieren verergerden. Alles tezamen kan dit wijzen op een bidirectioneel verband tussen stofwisselingsstoornissen en depressie, dat wordt bemiddeld door de hypothalamus-hypofyse-bijnieras.
Een nieuwe klasse geneesmiddelen kan in dit verband aantrekkelijk blijken te zijn, namelijk remmers van 11β-hydroxysteroïd dehydrogenase 1 (11β-HSD1). Remming van dit enzym kan de omzetting van het biologisch inactieve cortison in actief cortisol plaatselijk in verschillende weefsels, waaronder het vetweefsel, verhinderen. Preklinische en klinische studies wijzen op een bescheiden positief effect op stofwisselingsparameters (referentie Schnackenberg29-referentie Li32), maar verdere studies zijn nodig om uit te maken of de 11β-HSD1 remmers ook het risico op het ontwikkelen van comorbide depressie kunnen verminderen.
Een ander nieuw gebied van grote relevantie is de darmmicrobiota, waarvan onlangs is aangetoond dat zij van invloed is op een breed scala van fysiologische systemen, met name op het gebied van obesitas en insulineresistentie (referentie Vrieze33-referentie Turnbaugh35). Intrigerend is dat studies bij proefdieren hebben aangetoond dat de inname van bepaalde levende bacteriën (probiotica) het gedrag en de activiteit van de hypothalamus-hypofyse-bijnieras kan beïnvloeden (referenties Messaoudi36-referenties Bravo40). In een klinische studie verbeterde 30 dagen probioticasuppletie angst- en depressiegerelateerde beoordelingsschalen en verminderde de uitscheiding van cortisol in de urine in vergelijking met de uitgangswaarde bij gezonde mensen (referentie Messaoudi36).
Het huidige bewijs herinnert ons er wellicht aan dat het lichaam als geheel werkt en dat psychiatrische stoornissen niet alleen moeten worden gezien als het resultaat van gelokaliseerde ziekteprocessen in de hersenen, zoals specifieke neurochemische afwijkingen. Waarschijnlijker is dat er een complexe wisselwerking tussen de hersenen en de periferie plaatsvindt. Als we dit perspectief voor ogen houden bij het opzetten van onderzoeksexperimenten, kan dat ons een beter inzicht verschaffen in psychiatrisch-somatische comorbiditeiten, naast nieuwe baanbrekende bevindingen en nieuwe behandelingsprincipes.