Sir Ernest Rutherford (1871-1937)
Toen Ernest Rutherford te horen kreeg, op de boerderij van zijn familie in Nieuw-Zeeland, dat hij een beurs had gekregen voor de universiteit van Cambridge, reageerde hij door rechtop te gaan staan en te verklaren: “Ik heb net mijn laatste aardappel gegraven.”
Die ambitie kwam hem goed van pas. Toen de professor in 1898 werd aangenomen om te gaan werken in het toen gloednieuwe Macdonald Physics Building van McGill, zette hij zijn zinnen op het karakteriseren van het pas beschreven verschijnsel radioactiviteit. Hij kwam al snel tot de overtuiging dat de vreemde kracht het resultaat was van de desintegratie van het atoom – een revolutionair concept dat Frederick Soddy, een demonstrant in McGill’s Chemie Departement, verwant noemde aan “een nieuwe wereld.”
Soddy was klaar om die wereld te verkennen, en samen werkten hij en Rutherford aan experimenten die de structuur van het atoom zouden gaan onthullen. Rutherfords werk was zo geavanceerd dat hij zelf de apparaten moest bouwen die hij gebruikte om de atoomactiviteit te meten. In 1903 publiceerde hij “Radioactive Change” in een Londens tijdschrift, een artikel dat het terrein van de atoomfysica opende. Rutherfords conclusie dat atomen konden worden getransformeerd en dat elk atoom een enorme hoeveelheid energie kon bevatten, leverde hem de Nobelprijs voor Scheikunde op in 1908. Soddy zou in 1921 ook een Nobelprijs winnen.
Nadat hij McGill had verlaten, zou Rutherford nog andere belangrijke doorbraken doen, waaronder het splitsen van het atoom in 1913, wat hij beschreef als “het breken van de machine en het aanraken van de geest van de materie.”
Rutherford werd door niemand minder dan Albert Einstein “een tweede Newton” genoemd. Bij zijn dood zei de New York Times: “Hij werd universeel erkend als de belangrijkste ontdekker van het oneindig complexe universum binnen het atoom, een universum dat hij als eerste wist te doorgronden.”