Spieren van de nek

De spieren van de nek bestaan uit vier hoofdgroepen.

De suboccipitale spieren dienen om het hoofd te draaien en de nek te strekken. Rectus capitis posterior major en Rectus capitis posterior minor hechten de inferieure nuchalijn van de achterhoofdsknobbel aan respectievelijk de C2- en C1-wervels. Obliquus capitis superior strekt zich eveneens uit van de achterhoofdsknobbel tot C1, terwijl obliquus capitis inferior zijn oorsprong heeft in C2 en zich vasthecht aan C1. De suboccipitale spieren worden alle geïnnerveerd door de suboccipitale zenuw.

De drie scalenusspieren bevinden zich op de bodem van de achterste driehoek. De voorste en middelste scalenus ontspringen aan de dwarsuitsteeksels van bepaalde halswervels en hechten vast aan de eerste rib. De achterste scalenus is ook afkomstig van de halswervelkolom, maar hecht in plaats daarvan aan de tweede rib. Samen zorgen de scaleni’s voor het buigen van de nek. Zij kunnen ook worden gebruikt als hulpspieren bij de ademhaling. Deze spieren worden geïnnerveerd door de achterste rami van verschillende cervicale spinale zenuwen.

De suprahyoïdspieren hechten allemaal aan het hyoïd vanuit een superieure oorsprong en zijn dus verantwoordelijk voor het opheffen van het hyoïd tijdens het slikken. Mylohyoideus en geniohyoideus ontspringen beide aan de binnenzijde van de onderkaak. Mylohyoideus drukt de mondbodem plat, terwijl geniohyoideus de onderkaak indrukt. De digastrische spier drukt ook op de onderkaak. Hij dankt zijn naam aan zijn twee buiken die met elkaar en met het tongbeen verbonden zijn door een tussenligament. Het stylohyoid loopt superieur aan de achterste buik van de digastric vanaf de oorsprong bij het processus styloideus van het slaapbeen.

De infrahyoïdspieren drukken voornamelijk het hyoid weg. De oppervlakkige sternohyoideus en omohyoideus ontspringen respectievelijk uit het borstbeen en het schouderblad. Deze laatste heeft een tussenpees tussen zijn twee buiken die verankerd is aan het sleutelbeen. De sternothyroide bevindt zich dieper, en loopt van het sternum naar het schildkraakbeen. Het gaat verder naar het tongbeen als een dunne band die het thyrohyoid wordt genoemd. Dit is de enige infrahyoideusspier die niet wordt geïnnerveerd door de ansa cervicalis, maar in plaats daarvan wordt gevoed door vezels van de nervus hypoglossus.

In dit deel leert u meer over de anatomie van de spieren van de hals.