Technicolor

Het Technicolor filmproces was de dominante technologie voor het schieten van films in kleur in Hollywood in de jaren 1930 en ’40. Het beïnvloedde de manier waarop twee filmprojecten over het Land van Oz hun publiek bereikten (of niet).

Aan de negatieve kant, animator Ted Esbaugh was niet in staat zijn Oz tekenfilm uit 1933 te distribueren vanwege een juridisch geschil met de Technicolor Motion Picture Corp., die een strakke controle op haar processen hield.

Aan de positieve kant, de 1939 MGM film The Wizard of Oz werd triomfantelijk gerealiseerd in Technicolor, in het nieuwe 3-strip kleuren proces van het bedrijf. (De eerste Hollywood-film met het 3-kleurenprocédé werd gemaakt in 1935; in 1936 werden er nog vijf gemaakt en in 1937 twintig). Het was een grote logistieke prestatie: de enorme camera’s die nodig waren voor het 3-strip Technicolor procédé moesten worden gehuurd van de Technicolor Corp. en moesten dagelijks worden getest en schoongemaakt. Voor complexe opnamen waarvoor meerdere camera’s nodig waren (en de Oz-productie had er voor sommige scènes wel negen nodig), moest de MGM-ploeg soms ’s nachts filmen, omdat alleen dan het benodigde aantal camera’s beschikbaar was.

De Technicolor Corp. leverde zijn eigen consultant om toezicht te houden op elke Technicolor-film. (Voor The Wizard of Oz was dat Henri Jaffa.) Technicolor stond er ook op dat elke studio voor elke Technicolor-film ten minste één van zijn cameramannen inhuurde: ofwel een Technicolor First Cameraman (250 dollar per week), ofwel een Second Cameraman (125 dollar), ofwel een Third (62,50 dollar). Voor Oz huurde MGM zowel een Tweede als een Derde cameraman in bij Technicolor, maar liet de leiding over het geheel aan zijn eigen man Harold Rosson over.

Begeleiding was nodig, omdat het Technicolor-proces de kleuren niet met absolute getrouwheid weergaf, en aanpassingen noodzakelijk waren. De kleur wit was een vast probleem; kostuum- en setontwerpers leerden om gebroken witte tinten te gebruiken om het wit op de uiteindelijke film te doen lijken. Elke scène die werd opgenomen had een kleurenteststrook nodig: een witte testkaart, de “lilly” genoemd, werd in de scène geplaatst, en een extra meter film werd opgenomen, zodat de ontwikkeling kon worden bijgesteld in de richting van blauw of geel om te resulteren in wit op het scherm.

(Dit soort zorg en bijstelling was niet nieuw voor Hollywood. Ontwerpers hadden al eerder geleerd om vreemde combinaties van kleuren te gebruiken, om aantrekkelijke grijstinten te produceren op zwart-wit film.)

Het Oz-project bracht een aantal unieke uitdagingen met zich mee: het glanzende oppervlak van de Tin Woodman en de fonkelende robijnrode muiltjes konden reflecties in de camera’s werpen die opnamen verpestten.

Het proces vereiste ook intense belichting; MGM gebruikte 150 36-inch booglampen voor de productie, en moest lampen lenen van andere studio’s. (De uiteindelijke kosten van alleen het belichten van de film bedroegen 226.307 dollar.) De temperaturen op de geluidspodia liepen soms op tot 100 graden F. Het kwam vaak voor dat mensen flauwvielen van de hitte. Op de uitgebreide set voor Munchkinland werd gepatrouilleerd door een brandinspecteur, die zocht naar hete plekken en soms de lichten liet uitdoven op specifieke plaatsen. De felle verlichting veroorzaakte gevallen van vermoeide ogen (ook wel “klieg eyes” genoemd); sommige artiesten klaagden later dat hun gezichtsvermogen permanent was aangetast.

Zie ook

  • Harold Rosson
  • ruby slippers