Totally History
Acts Chapter 2 begins with the Feast of Pentecost, which was a religious custom that Jews celebrated. They travel to Jerusalem from different parts of the region to celebrate this feast.
“John | Acts | Romans” |
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 |
21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 |
” All the Books in the Bible “
Since the apostles were still in the city, they participated in the feast. De apostelen kwamen samen met de andere volgelingen van Jezus bijeen in een bovenzaal in de stad, het was op dit moment dat zij de Heilige Geest ontvingen.
Spreken in verschillende tongen
De apostelen spraken in verschillende talen, dit verbaasde veel mensen. Zij spraken in de moedertaal van de mensen die rondom hen verzameld waren. De toehoorders waren verward over hoe dit gebeurde, maar de auteur stelt dat het de gave van de Geest was, zodat de mensen Gods Woord konden horen.
Sommigen dachten zelfs dat de apostelen dronken waren, maar het was pas 9 uur ’s morgens
Peter spreekt tot de menigte
De apostel Petrus deelde de menigte mee dat deze gebeurtenis was voorspeld door de profeet Joël. Joël zei dat God zijn boodschap zou doorgeven aan alle mensen in de laatste dagen. Petrus gaat verder met te spreken over Jezus en de vele wonderen die Hij verrichtte en hoe Hij ter dood werd gebracht door “de handen van wetteloze mensen.”
Zelfs toen wekte God Jezus op uit de dood. Petrus vertelt het verhaal van David en hoe hij iedereen vertelde dat Jezus’ ziel niet in Hades zou blijven en dat Zijn lichaam niet zou vergaan. Met Zijn opstanding, zegt Petrus, werd Jezus door God verhoogd en was nu zowel Christus als Heer voor eeuwig.
Petrus predikt berouw en doop
De menigte was nu “tot in het hart geraakt” door de wetenschap dat zij deze man hadden gekruisigd. Zij vroegen wat zij moesten doen om deze vreselijke vergissing recht te zetten. Petrus vertelde hen zich te bekeren (of af te keren van hun zonden) en zich te laten dopen in de naam van Jezus Christus voor de vergeving van hun zonden.
Duizenden laten zich dopen
Hoofdstuk 2 van Handelingen eindigt met ongeveer 3.000 mensen die Petrus’ vermaning ontvangen en zich laten dopen. Daarmee kwamen degenen die bekeerd waren tot geloof in Christus en maakten tijd voor de studie van het woord van God en luisterden naar het getuigenis van de apostelen over Jezus Christus. Zij aanbaden de Heer en het aantal mensen dat gered werd, groeide elke dag.
“Vorig hoofdstukVolgende hoofdstuk”
Acts 2 (King James Version)
1 En toen de dag van Pinksteren ten volle gekomen was, waren zij allen eensgezind op één plaats.
2 En er kwam plotseling een geluid uit de hemel als van een ruisende, geweldige wind, en het vervulde het gehele huis, waar zij zaten.
3 En er verschenen hun gespleten tongen als van vuur, en het zat op ieder van hen.
4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen met andere tongen te spreken, gelijk de Geest hun macht gaf.
5 En er woonden te Jeruzalem Joden, vrome mannen, uit alle volken onder den hemel.
6 Toen nu dit in het buitenland werd rondgebazuind, kwam de schare tezamen, en werd verbijsterd, omdat ieder hen hoorde spreken in zijn eigen taal.
7 En zij waren allen verbaasd en verwonderd, zeggende tot elkander: Ziet, zijn niet al dezen, die Galileeërs spreken?
8 En hoe horen wij een iegelijk in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn?
9 Parthen, en Meden, en Elamieten, en de bewoners van Mesopotamië, en in Judea, en Kappadocië, in Pontus, en Azië,
10 Frygië, en Pamphylië, in Egypte, en in de delen van Libië, omtrent Cyrene, en vreemdelingen van Rome, Joden en proselieten,
11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze tongen spreken de wondere werken Gods.
12 En zij verwonderden zich allen, en twijfelden, en zeiden tot elkander: Wat beteekent dit?
13 Anderen zeiden spottend: Deze mannen zijn vol van nieuwe wijn.
14 Maar Petrus, staande met de elf, verhief zijn stem, en zeide tot hen: Gij, mannen van Judea, en allen, die te Jeruzalem woont, wordt dit u bekend, en luistert naar mijn woorden:
15 Want dezen zijn niet dronken, gelijk gij veronderstelt, daar het slechts het derde uur van den dag is.
16 Maar dit is hetgeen gesproken is door de profeet Joël;
17 En het zal geschieden in de laatste dagen, zegt God, Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen visioenen zien, en uw ouden zullen dromen dromen:
18 En op Mijn knechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen uitstorten van Mijn Geest; en zij zullen profeteren:
19 En Ik zal wonderen doen in den hemel boven, en tekenen op de aarde beneden; bloed, en vuur, en rookdampen:
20 De zon zal in duisternis veranderd worden, en de maan in bloed, eer die grote en merkwaardige dag des Heren komen zal:
21 En het zal geschieden, dat een ieder, die de naam des Heren zal aanroepen, zal behouden worden.
22 Gij, mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus van Nazareth, een man, die door God onder u is goedgekeurd door wonderen, wonderen en tekenen, die God door hem in het midden van u heeft gedaan, zoals gij ook zelf weet:
23 Hem, die door de bepaalde raad en voorkennis Gods overgeleverd is, hebt gij weggenomen, en door verdorven handen gekruisigd en gedood;
24 Die God heeft opgewekt, hebbende de pijnen des doods losgelaten; want het was niet mogelijk, dat Hij daaraan zou worden vastgehouden.
25 Want David spreekt over Hem: Ik voorzag den Heere steeds voor mijn aangezicht, want Hij is aan mijn rechterhand, dat ik niet bewogen worde:
26 Daarom verblijdde zich mijn hart, en mijn tong was verblijd; bovendien zal ook mijn vlees rusten in de hoop:
27 Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, en Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige verderving aanschouwt.
28 Gij hebt mij de wegen des levens bekend gemaakt; Gij zult mij vol vreugde maken door Uw aangezicht.
29 Mannen en broeders, laat mij vrijmoedig tot u spreken van den aartsvader David, dat hij beide dood en begraven is, en zijn graf is tot op dezen dag bij ons.
30 Daarom, een profeet zijnde, en wetende, dat God hem met een eed gezworen had, dat hij uit de vrucht zijner lendenen, naar het vlees, Christus zou verwekken, om op zijn troon te zitten;
31 Dit ziende, sprak hij tevoren van de opstanding van Christus, dat zijn ziel in de hel niet is gelaten, noch zijn vlees bederf heeft gezien.
32 Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn.
33 Daarom, door Gods rechterhand verhoogd zijnde, en van den Vader ontvangen hebbende de belofte des Heiligen Geestes, heeft Hij dit uitgegoten, hetwelk gij nu ziet en hoort.
34 Want David is niet opgevaren ten hemel; maar hij zegt zelf: De HEERE zeide tot mijn Heer: Zit aan mijn rechterhand,
35 totdat Ik uw vijanden uw voetbank zal maken.
36 Laat dan het ganse huis Israels zekerlijk weten, dat God dienzelfde Jezus, dien gij gekruisigd hebt, gemaakt heeft tot beide Heere en Christus.
37 Toen zij dit nu hoorden, werden zij in hun hart geprikkeld, en zeiden tot Petrus en tot de overigen der apostelen: Mannen en broeders, wat zullen wij doen?
38 Toen zeide Petrus tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving uwer zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.
39 Want de belofte is aan u, en aan uw kinderen, en aan allen, die verre zijn, zovelen als de Heere, onzen God, roepen zal.
40 En met vele andere woorden betuigde en vermaande hij, zeggende: Redt u van dit onheilzaam geslacht.
41 En zij, die gaarne zijn woord ontvingen, werden gedoopt; en deszelfs daags werden hun toegevoegd omtrent drie duizend zielen.
42 En zij bleven standvastig in de leer der apostelen en in de gemeenschap, en in het breken des broods, en in het gebed.
43 En vrees kwam over een iegelijk ziel; en vele wonderen en tekenen werden door de apostelen gedaan.
44 En allen, die geloofden, waren tezamen, en hadden alle dingen gemeen;
45 En zij verkochten hun bezittingen en goederen, en deelden ze uit aan allen, gelijk een iegelijk nodig had.
46 En zij, dagelijks met eendracht in den tempel gaande, en brood brekende van huis tot huis, aten hun spijze met blijdschap en eenvoudigheid des harten,
47 God lovende, en hebbende gunst onder het ganse volk. En de Here voegde dagelijks aan de gemeente toe, die behouden moesten worden.
“Vorige HoofdstukVolgende Hoofdstuk”