Waarom zijn Centraal-Aziatische regeringen bang voor religie? A consideration of Christian movements
Ondanks de vrijheden die elke Centraal-Aziatische staat na zijn onafhankelijkheidsverklaring in 1991 aankondigde, hebben talrijke wetsherzieningen in de jaren negentig en 2000 geleid tot een beperking van de godsdienstvrijheid. De strengere wetgeving en de druk tegen religie komen voort uit de wens van de Centraal-Aziatische autoriteiten om de risico’s die de “heropleving” van het geloof met zich mee kan brengen, te kanaliseren. Hoewel voor de heersende regimes de veranderingen op godsdienstig gebied een middel waren en blijven om een “nieuw tijdperk” ten gunste van de onafhankelijke staten geloofwaardig te maken, wordt het beheer van de godsdienst gezien als een van de essentiële elementen die nodig zijn om de normen en regels die onder het vorige regime golden te handhaven, waaruit blijkt hoe moeilijk het is om de relatie tussen staat en godsdienst in een ander conceptueel kader te zien. Om de paradoxen van de angst van de Centraalaziatische staten voor religie te belichten, concentreert dit artikel zich op de christelijke bewegingen, die zowel te maken hebben met een moslimmeerderheid als met seculiere staten die bang zijn voor de potentiële concurrentie van religie.