Wat is de betekenis van Judea in de Bijbel?

Vraag: “Wat is de betekenis van Judea in de Bijbel?”
Antwoord: Judea betekent “land van de Joden”. Het grondgebied van Judea, dat vroeger Juda werd genoemd, begon pas na de Babylonische gevangenschap “Judea” te worden genoemd. De meeste Joden die uit de ballingschap terugkeerden, waren afkomstig uit de stam van Juda. Omdat het gebied van Juda bijna het enige was dat overbleef van de noordelijke en zuidelijke koninkrijken ten tijde van de ballingschap, werden de terugkerende gevangenen “Judeeërs” genoemd, en hun thuisland werd bekend als Judea.
De naam Judea wordt voor het eerst in de Bijbel geïntroduceerd in het boek Ezra als een provincie van het Perzische Rijk: “Laat het de koning bekend zijn, dat wij in de provincie Judea gegaan zijn, naar het huis van de grote God, dat gebouwd is met grote stenen, en hout is gelegd in de muren, en dit werk gaat snel voort, en bloeit in hun handen” (Ezra 5:8, KJV; zie ook Ezra 9:9).
Het oude Israël was verdeeld in drie hoofdgebieden: Galilea in het noorden, Samaria in het midden, en Juda, later Judea genoemd, in het zuiden. De provincie Judea, te onderscheiden van Galilea en Samaria, omvatte het grondgebied van de stammen Juda, Benjamin, Dan, Simeon, en een deel van Efraïm. Dit gebied, bekend als het hoge heuvelland, strekte zich uit van Bethel in het noorden tot Beth Zur in het zuiden, en van Emmaüs in het westen tot de rivier de Jordaan in het oosten.
Na de periode van ballingschap in Babylon bestond het eigenlijke Judea uit een betrekkelijk klein gebied direct rondom de stad Jeruzalem, een gebied dat veel kleiner was dan het vroegere koninkrijk Juda. Op sommige plaatsen in de Bijbel wordt Judea echter in een ruimere politieke betekenis gebruikt om het hele grondgebied aan te duiden dat door de Joodse natie werd bezet (Mattheüs 19:1; Lucas 1:5; 4:44; 7:17; 23:5; Handelingen 10:37; 11:1, 29; 26:20).
Onder het Romeinse Rijk maakte Judea deel uit van de provincie Syrië. Toen Jezus werd geboren, was Herodes de Grote koning van Judea (Lucas 1:5), hoewel hij over een veel groter gebied heerste. Na de dood van Herodes en tijdens Jezus’ leven stond Judea onder het bewind van door de Romeinen aangestelde procurators, of gouverneurs. Onder hen was Pontius Pilatus, die regeerde ten tijde van Jezus’ dood. Tijdens de dagen van de vroege kerk heerste Herodes Agrippa I over Judea.
Jezus werd geboren in Bethlehem in Judea (Mattheüs 2:1, 5, 6), zoals voorspeld door de profeet (Micha 5:2). Johannes de Doper begon zijn prediking in de woestijn van Judea (Mattheüs 3:1). Jezus diende vaak in Judea (Johannes 4:3; 11:7; Marcus 10:1), en mensen uit Judea kwamen om naar de leer van de Heer te luisteren en getuige te zijn van zijn wonderen (Lucas 5:17). Ook al ondervond Jezus moeilijkheden en vervolging in Judea (Johannes 4:1-3), toch gaf Hij Zijn discipelen de opdracht om te gaan en getuigen te zijn in “Jeruzalem, en in geheel Judea en Samaria, en tot aan de uiteinden der aarde” (Handelingen 1:8). Judea behoorde tot de volken die vertegenwoordigd waren bij de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag (Handelingen 2:5-11). De apostel Paulus predikte ook in Judea (Handelingen 26:20), waar veel christelijke gemeenten werden gesticht (Handelingen 9:31; 1 Tessalonicenzen 2:14).