Zestoretic Dosage
Lisinopril monotherapie is een effectieve behandeling van hypertensie in eenmaal daagse doses van 10-80 mg, terwijl hydrochloorthiazide monotherapie effectief is in doses van 12,5 – 50 mg per dag. In klinische studies van lisinopril/hydrochloorthiazide combinatietherapie met lisinopril doses van 10-80 mg en hydrochloorthiazide doses van 6,25-50 mg, namen de antihypertensieve responspercentages over het algemeen toe met toenemende dosis van een van beide componenten.
De bijwerkingen (zie WAARSCHUWINGEN) van lisinopril zijn over het algemeen zeldzaam en lijken onafhankelijk van de dosis; die van hydrochloorthiazide zijn een mengsel van dosisafhankelijke verschijnselen (voornamelijk hypokaliëmie) en dosisonafhankelijke verschijnselen (bijvoorbeeld pancreatitis), waarbij de eerste veel vaker voorkomen dan de laatste. Therapie met een combinatie van lisinopril en hydrochloorthiazide kan gepaard gaan met dosisonafhankelijke of dosisafhankelijke bijwerkingen, maar toevoeging van lisinopril in klinische trials verminderde de hypokaliëmie die normaal met diuretica wordt gezien.
Om dosisafhankelijke bijwerkingen te minimaliseren, is het meestal aangewezen om pas met combinatietherapie te beginnen nadat een patiënt er niet in geslaagd is het gewenste effect te bereiken met monotherapie.
Dosis Titratie Geleid door Klinisch Effect: Een patiënt bij wie de bloeddruk niet voldoende onder controle is met lisinopril of hydrochloorthiazide monotherapie, kan worden overgeschakeld op lisinopril/HCTZ 10/12,5 of lisinopril/HCTZ 20/12,5, afhankelijk van de huidige monotherapiedosis. Verdere verhoging van een van beide of beide componenten moet afhangen van de klinische respons, waarbij de bloeddruk in het interdoseringsinterval moet worden gemeten om er zeker van te zijn dat er op dat moment een voldoende antihypertensief effect is. De hydrochloorthiazidedosis mag in het algemeen niet worden verhoogd totdat 2-3 weken zijn verstreken. Na toevoeging van het diureticum kan het mogelijk zijn om de dosis lisinopril te verlagen. Patiënten bij wie de bloeddruk voldoende onder controle is met 25 mg hydrochloorthiazide per dag, maar bij wie een aanzienlijk kaliumverlies optreedt met dit regime, kunnen een vergelijkbare of betere bloeddrukcontrole bereiken zonder verstoring van de elektrolyten als zij worden overgeschakeld op lisinopril/HCTZ 10/12,5.
Bij patiënten die momenteel worden behandeld met een diureticum kan soms symptomatische hypotensie optreden na de initiële dosis lisinopril. Het diureticum dient, indien mogelijk, gedurende twee tot drie dagen te worden gestaakt voor aanvang van de therapie met lisinopril om de kans op hypotensie te verminderen (zie WAARSCHUWINGEN). Als de bloeddruk van de patiënt niet onder controle is met lisinopril alleen, kan de behandeling met diuretica worden hervat.
Als het diureticum niet kan worden gestaakt, dient een aanvangsdosis van 5 mg lisinopril te worden gebruikt onder medisch toezicht gedurende ten minste twee uur en totdat de bloeddruk gedurende ten minste een extra uur is gestabiliseerd (Zie WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN, Geneesmiddelinteracties).
Gelijktijdige toediening van ZESTORETIC met kaliumsupplementen, kaliumzoutvervangers of kaliumsparende diuretica kan leiden tot verhoging van het serumkalium (Zie VOORSCHRIFTEN).
Vervangingstherapie: De combinatie kan worden gesubstitueerd voor de getitreerde afzonderlijke componenten.
Gebruik bij nierinsufficiëntie: Bij therapieregimes met lisinopril/HCTZ hoeft geen rekening te worden gehouden met de nierfunctie zolang de creatinineklaring van de patiënt >30 mL/min/1,7m2 is (serumcreatinine ruwweg ≤3 mg/dL of 265 μmol/L). Bij patiënten met een ernstigere nierfunctiestoornis hebben lisdiuretica de voorkeur boven thiaziden, zodat lisinopril/HCTZ niet wordt aanbevolen (zie WAARSCHUWINGEN, Anafylactoïde reacties tijdens membraanblootstelling).