Waarom zijn mensen religieus? Een cognitief perspectief

Het snelle en eenvoudige antwoord op de vraag waarom mensen religieus zijn, is dat God – in welke vorm dan ook – echt is en dat mensen erin geloven omdat ze ermee communiceren en bewijs waarnemen van zijn betrokkenheid bij de wereld. Wereldwijd is slechts 16% van de mensen niet religieus, maar dat zijn nog altijd zo’n 1,2 miljard mensen die het moeilijk vinden om de ideeën van religie te verenigen met wat zij over de wereld weten.

Waarom mensen geloven is een vraag die grote denkers al vele eeuwen bezighoudt. Karl Marx, bijvoorbeeld, noemde religie het “opium van het volk”. Sigmund Freud meende dat god een illusie was en dat gelovigen terugvielen op hun kinderlijke behoefte aan veiligheid en vergeving.

Een meer recente psychologische verklaring is het idee dat onze evolutie een “godvormig gat” heeft gecreëerd of ons een metaforische “godmotor” heeft gegeven die ons ertoe kan aanzetten in een godheid te geloven. In wezen komt deze hypothese erop neer dat godsdienst een bijprodukt is van een aantal cognitieve en sociale aanpassingen die uiterst belangrijk zijn geweest in de menselijke ontwikkeling.

Aanpassingen aan het geloof

Wij zijn sociale wezens die op een coöperatieve en ondersteunende manier met elkaar omgaan en communiceren. Daarbij hechten we ons onvermijdelijk sterker aan sommige individuen dan aan anderen. De Britse psycholoog John Bowlby toonde deze invloed van gehechtheid op de emotionele en sociale ontwikkeling van kinderen aan, en liet zien hoe deze kan lijden wanneer ze bedreigd wordt door scheiding of misbruik. Ook in ons latere leven blijven we op deze gehechtheden vertrouwen, wanneer we verliefd worden en vrienden maken, en kunnen we zelfs sterke gehechtheid vormen aan niet-menselijke dieren en levenloze voorwerpen. Het is gemakkelijk in te zien dat deze sterke gehechtheid zich ook zou kunnen uitstrekken tot religieuze goden en hun boodschappers.

Onze relaties zijn afhankelijk van het vermogen om te voorspellen hoe anderen zich in situaties en in de tijd zullen gedragen. Maar de dingen waaraan wij gehecht zijn, hoeven niet noodzakelijkerwijs voor ons te staan om hun handelingen te voorspellen. We kunnen ons voorstellen wat ze zouden doen of zeggen. Dit vermogen – bekend als cognitieve ontkoppeling – vindt zijn oorsprong in de kindertijd via het doen alsof. Het is een kleine sprong van het kunnen voorstellen van de geest van iemand die we kennen naar het kunnen voorstellen van een almachtige, alwetende, mensachtige geest – vooral als we religieuze teksten hebben die vertellen over hun daden in het verleden.

Geloof delen. Mamma Belle en de kinderen

Een andere belangrijke aanpassing die religieus geloof kan bevorderen, is ons vermogen om objecten te antropomorfiseren. Heeft u ooit de omtrek van een persoon gezien en u realiseert zich dan dat het eigenlijk een jas is die aan de deur is opgehangen? Dit vermogen om menselijke vormen en gedragingen toe te schrijven aan niet-menselijke dingen laat zien dat we ook niet-menselijke entiteiten, zoals goden, graag dezelfde kwaliteiten toedichten die wij bezitten en het zo makkelijker maken om ons met hen te verbinden.

Gedragsvoordelen

Naast deze psychologische aspecten zorgt het rituele gedrag bij collectieve verering ervoor dat we de ervaring leuk vinden en willen herhalen. Dansen, zingen en het bereiken van trance-achtige toestanden waren prominent in veel voorouderlijke samenlevingen en worden door sommigen vandaag de dag nog steeds vertoond – waaronder het Sentinelese volk en de Australische aboriginals. Zelfs meer formele rituelen zijn niet alleen uitingen van sociale eenheid, maar veranderen ook de chemische samenstelling van de hersenen. Ze verhogen het niveau van serotonine, dopamine en oxytocine in de hersenen – chemische stoffen die ons een goed gevoel geven, ons zin geven om dingen opnieuw te doen en ons dichter bij anderen brengen.

Deze cognitieve aanpassingen worden vergemakkelijkt door opvoedings- en gezinsnormen die er niet toe neigen religieuze ideeën te betwisten. Terwijl we worden aangemoedigd om andere ideeën die ons al vroeg in onze kindertijd worden aangereikt en die misschien geen sterke bewijsbasis hebben – zoals de Kerstman of de tandenfee – in twijfel te trekken, is dit niet het geval met religie. Deze uitdagingen worden in de religieuze leer vaak ontmoedigd en soms als zondig beschouwd.

Of je er nu ook zo over denkt, de invloed van religie en religieus denken op het menselijk functioneren en de evolutie is een boeiend intellectueel debat dat geen einde lijkt te kennen. Natuurlijk zou men kunnen aanvoeren dat god alles schept wat hierboven is geschetst, maar dat brengt ons bij een andere, grotere vraag: wat is het bewijs voor god?