American Federation of Labor-Congress of Industrial Organizations
Fusie van de AFL en de CIO
De doorvoering van de Taft-Hartley Act in 1947 en het groeiende conservatisme in het nationale arbeidsbeleid van de V.S. dat in de wet besloten lag, zette de vakbonden aan tot hernieuwde politieke activiteit. De CIO sloot zich aan bij de AFL in haar verzet tegen de nieuwe wet, maar politieke eenheid werd slechts geleidelijk omgezet in vakbondssolidariteit. Na de dood van Murray eind 1952 werd Walter P. Reuther, hoofd van de United Automobile Workers van de CIO, voorzitter van de CIO. Drie jaar later, in 1955, fuseerden de AFL en de CIO, waarbij George Meany, voormalig hoofd van de AFL, voorzitter werd van de nieuwe federatie (een functie die hij bekleedde tot november 1979, een paar maanden voor zijn dood). Het lidmaatschap van de nieuwe vakcentrale omvatte in 1955 ongeveer een derde van alle werknemers buiten de landbouw. Daarna nam het aantal leden gestaag af.
In 1957 uitte de vakbondsfederatie haar ethische bezwaren toen zij de Teamsters Union royeerde na onthullingen over corruptie en afpersing in wat toen de grootste vakbond van het land was. (Pas in 1987 werd de Teamsters Union weer toegelaten tot de AFL-CIO.)
De conservatieve Meany en de liberale Reuther bereikten nooit meer dan een ijzige hartelijkheid, en in 1968 slaagde Meany erin Reuther en enkele andere CIO-leiders uit het bestuur van de federatie te laten zetten. Daarop trok Reuther’s United Automobile Workers (UAW) zich prompt terug uit de AFL-CIO en sloot zich van 1968 tot 1972 aan bij de Teamsters. Reuther stierf in 1970 en twee jaar na Meany’s pensionering en Lane Kirkland’s aantreden als voorzitter van de AFL-CIO in 1979, sloot de UAW zich weer aan bij de AFL-CIO. Tijdens Kirklands voorzitterschap (1979-95) daalde het percentage door de georganiseerde vakbeweging vertegenwoordigde werknemers van 19 naar 15 procent.
Toen Kirkland op 1 aug. 1995 met pensioen ging, benoemde hij zijn secretaris-penningmeester, Thomas R. Donahue, om de rest van zijn termijn in te vullen. Op de conventie van de organisatie in 1995 werd Donahue voor het voorzitterschap verslagen door John J. Sweeney in wat de eerste concurrerende verkiezing in de geschiedenis van de AFL-CIO betekende. Sweeney, voormalig voorzitter van de Service Employees International Union (SEIU), leidde een dissidente partij die zich inzette voor het omkeren van het dalende ledental en de tanende politieke macht van de federatie. Eveneens in 1995 werd de eerste gekleurde persoon in een leidinggevende functie van de AFL-CIO gekozen toen Linda Chavez-Thompson uitvoerend vice-voorzitter werd. Sweeney beloofde het aantal vakbondsleden te verhogen door middel van agressieve organisatiecampagnes en politiek lobbyen.
Omdat het aantal leden van de vakbonden steeds verder daalde, werden echter vijf internationale vakbonden – de Laborers’ International Union of North America (LIUNA), de SEIU, en de United Brotherhood of Carpenters, alsmede de Union of Needletrades, Industrial and Textile Employees (UNITE) en de Hotel Employees and Restaurant Employees Union (HERE), die later fuseerden tot UNITE HERE – sloten zich in 2003 aaneen tot het New Unity Partnership (NUP), een informele coalitie die pleitte voor hervorming van de AFL-CIO, met de nadruk op organisatie-inspanningen om vakbondsgroei te bevorderen. Na de ontbinding van de NUP in 2005 hebben de voormalige leden, waaronder de United Food and Commercial Workers (UFCW) en de Teamsters, zich afgescheiden van de AFL-CIO en Change to Win opgericht, een formele coalitie die een alternatief bood voor de AFL-CIO.
In 2009 trad Sweeney af als voorzitter van de AFL-CIO. Hij werd opgevolgd door Richard Trumka, die eerder voorzitter was geweest van de UMWA en secretaris-penningmeester van de AFL-CIO.