Bosnische Oorlog

Achtergronden

In 1946 werd de Volksrepubliek (vanaf 1963, Socialistische Republiek) Bosnië en Herzegovina een van de deelrepublieken van de Federale Volksrepubliek (vanaf 1963, Het leven in Bosnië-Herzegovina onderging alle sociale, economische en politieke veranderingen die door de nieuwe communistische regering aan heel Joegoslavië werden opgelegd. Bosnië-Herzegovina werd met name getroffen door de afschaffing van vele traditionele mosliminstellingen, zoals Koranitische basisscholen, rijke liefdadigheidsstichtingen en derwisj-religieuze ordes. Een verandering in het officiële beleid in de jaren zestig leidde echter tot de aanvaarding van “moslim” als een term die een nationale identiteit aanduidt: de uitdrukking “moslim in etnische zin” werd gebruikt in de volkstelling van 1961, en in 1968 decreteerde het Bosnische Centraal Comité dat “de moslims een afzonderlijke natie zijn”. In 1971 vormden de Moslims het grootste deel van de Bosnische bevolking. Gedurende de volgende 20 jaar daalde de Servische en Kroatische bevolking in absolute cijfers doordat veel Serviërs en Kroaten emigreerden. In de volkstelling van 1991 vormden moslims meer dan tweevijfde van de Bosnische bevolking, terwijl Serviërs iets minder dan eenderde en Kroaten iets meer dan eenzesde uitmaakten. Vanaf het midden van de jaren negentig is de term Bosniak in de plaats gekomen van Moslim als naam die Bosnische moslims voor zichzelf gebruiken.

Joegoslavië, 1919-92
Joegoslavië, 1919-92

De historische grenzen van Joegoslavië van 1919 tot 1992.

Encyclopædia Britannica, Inc.

In de jaren tachtig leidde de snelle neergang van de Joegoslavische economie tot wijdverbreide ontevredenheid onder de bevolking over het politieke systeem. Die houding, samen met de manipulatie van nationalistische gevoelens door politici, destabiliseerde de Joegoslavische politiek. Tegen 1989 verschenen er onafhankelijke politieke partijen. Begin 1990 werden meerpartijenverkiezingen gehouden in Slovenië en Kroatië. Toen in december in Bosnië en Herzegovina verkiezingen werden gehouden, kregen nieuwe partijen die de drie nationale gemeenschappen vertegenwoordigden zetels die ongeveer evenredig waren met hun bevolkingsaantal. Er werd een tripartiete coalitieregering gevormd, met de Bosnische politicus Alija Izetbegović aan het hoofd van een gezamenlijk presidentschap. Toenemende spanningen zowel binnen als buiten Bosnië-Herzegovina bemoeilijkten echter steeds meer de samenwerking met de Servische Democratische Partij, geleid door Radovan Karadžić.

In 1991 werden verschillende zelfbenoemde “Servische Autonome Regio’s” uitgeroepen in gebieden van Bosnië-Herzegovina met grote Servische bevolkingsgroepen. Er kwamen bewijzen dat het Joegoslavische Volksleger werd gebruikt om vanuit Belgrado (Servië) geheime wapenleveranties naar de Bosnische Serviërs te sturen. In augustus begon de Servische Democratische Partij de vergaderingen van het Bosnische presidentschap te boycotten en in oktober verwijderde zij haar afgevaardigden uit de Bosnische assemblee en richtte zij in Banja Luka een “Servische Nationale Vergadering” op. Tegen die tijd was in Kroatië een totale oorlog uitgebroken en was het uiteenvallen van Joegoslavië aan de gang. De positie van Bosnië en Herzegovina werd zeer kwetsbaar. Tijdens gesprekken tussen de Kroatische president Franjo Tudjman en de Servische president Slobodan Milošević eerder dat jaar was de mogelijkheid van een opdeling van Bosnië-Herzegovina besproken, en in november 1991 werden twee Kroatische “gemeenschappen” in het noorden en zuidwesten van Bosnië-Herzegovina uitgeroepen, die in sommige opzichten leken op de “Servische Autonome Regio’s”.

Abonneer je op Britannica Premium en krijg toegang tot exclusieve inhoud. Abonneer u nu

Toen de Europese Gemeenschap (EG; later opgevolgd door de Europese Unie) in december de onafhankelijkheid van Kroatië en Slovenië erkende, nodigde zij Bosnië en Herzegovina uit om ook erkenning aan te vragen. Een referendum over onafhankelijkheid werd gehouden tussen 29 februari en 1 maart 1992, hoewel Karadžić’s partij het stemmen in de meeste door Serviërs bevolkte gebieden belemmerde en bijna geen Bosnische Serviërs hun stem uitbrachten. Van de bijna tweederde van de kiesgerechtigden die wel een stem uitbrachten, stemden bijna allen voor onafhankelijkheid, die door president Izetbegović op 3 maart 1992 officieel werd afgekondigd.