Kunnen we intelligentie definiëren?
Deelnemers:
James R. Flynn, Universiteit van Otago, Nieuw-Zeeland
Richard Haier, Universiteit van Californië, Irvine
Robert Sternberg, Cornell Universiteit, New York
Kunnen we intelligentie definiëren?
Jensen verwierp het begrip intelligentie omdat er geen consensus over bestond en het niet rechtstreeks kon worden gemeten. Hij had het mis: we moeten intelligentie op twee niveaus definiëren. Wetenschappelijke theorieën hebben wiskundig gemeten concepten nodig, zodat we kunnen nagaan of IQ-scores schoolprestaties, geschiktheid voor een baan, enzovoort voorspellen. Concurrerende theorieën (zoals die van Sternberg) bieden een testscore die betere voorspellingen kan doen (door items op te nemen over praktische intelligentie (hoe schrijf je een referaat) en creativiteit (schrijf een opstel over de gympen van de octopus).
Over en boven deze wetenschappelijke maten van intelligentie staat een algemeen concept waarvan de rol niet is om voorspellingen te doen, maar om alle intelligentietests in een context te plaatsen. Mijn definitie van intelligentie op dat niveau luidt als volgt: bepaal de hiërarchie van cognitieve problemen die een bepaalde tijd en plaats je in volgorde van prioriteit wil laten oplossen; kijk welke persoon die problemen beter of sneller leert oplossen, gegeven gelijke kansen. Australische aboriginals hebben bijvoorbeeld het soort logische analyse dat wij op school gebruiken ver ondergeschikt gemaakt aan kaartlezen (ze hebben het nodig om niet van de dorst te sterven). Amerikanen in 1900 (die weinig scholing hadden) schatten het lager in dan de praktische intelligentie die je nodig hebt om een boerderij te runnen of in een fabriek te werken. Elke test moet deze vaardigheden in volgorde van prioriteit meten, dus geen enkele zou culturele verschillen overbruggen.
Europeanen hebben geprobeerd een cultureel gereduceerde test te maken om alle culturen te vergelijken (Raven’s Progressive Matrices). Mijn onderzoek (enorme IQ winsten in de loop van de tijd) toonde aan dat het cultureel gevoeliger was dan elke andere test, omdat het school-type logica test. In Nederland was de gemiddelde Raven’s score 80 in 1952 vergeleken met 100 in 1982. Dit betekende niet dat de gemiddelde Nederlander van 1952 dicht bij een mentale achterstand stond. In 30 jaar tijd had Nederland de cognitieve problemen die als significant werden beschouwd, een nieuwe prioriteit gegeven.
Intelligentie is het vermogen om analytisch, creatief, praktisch en verstandig te denken om zo van ervaringen te leren en omgevingen aan te passen, vorm te geven en te selecteren. – Robert Sternberg
Robert Sternberg:
Analytisch denken is wat je gebruikt wanneer je analyseert, vergelijkt en contrasteert, bekritiseert, oordeelt of evalueert. Creatief denken gebruik je als je iets creëert, uitvindt, ontdekt, verbeeldt of veronderstelt. Praktisch denken gebruik je wanneer je iets in de praktijk brengt, toepast, gebruikt, benut of contextualiseert. Als je bijvoorbeeld iemand anders ervan probeert te overtuigen dat een idee dat je hebt een goed idee is, gebruik je creatieve vaardigheden om op het idee te komen, analytische vaardigheden om er zeker van te zijn dat het inderdaad een goed idee is, praktische vaardigheden om het idee in praktijk te brengen, en op wijsheid gebaseerde vaardigheden om er zeker van te zijn dat de ideeën helpen een soort goed te bereiken, zowel op de lange als op de korte termijn, door bemiddeling van positieve ethische waarden.
Aanpassing vindt plaats wanneer een persoon zichzelf aanpast aan zijn of haar omgeving. Als dat niet werkt, gaat men vaak over tot shaping, waarbij men de omgeving beter aan zichzelf aanpast; en als dat nog steeds niet werkt, kan men ervoor kiezen een nieuwe omgeving te kiezen.
In mijn eigen theorie van succesvolle intelligentie leg ik de nadruk op de unieke aard van ieders intelligentie. Intelligentie houdt in dat men een plan voor zijn leven opstelt dat past bij zichzelf en bij de omgeving waarin men leeft of kan leven; dat plan uitvoert; en vervolgens evalueert hoe goed het werkt en het plan zo nodig wijzigt. Een slim persoon is volgens deze visie iemand die het best mogelijke leven voor zichzelf creëert, gegeven de beperkingen van de omgeving. De persoon herkent zijn of haar sterke en zwakke punten, en kapitaliseert vervolgens op de sterke punten en compenseert of corrigeert de zwakke punten. Mensen hebben geen volledige controle over hun leven, maar ze moeten de controle die ze hebben gebruiken om het best mogelijke leven te creëren – dat is waar intelligentie werkelijk over gaat.
Richard Haier:
Intelligentie is het tegenovergestelde van domheid. Als domheid een aangewezen ziekte was, zouden we een Nationaal Instituut voor Domheid kunnen oprichten om onderzoek naar een oorzaak en een geneeswijze te financieren. Dit zou intelligentie-onderzoek financieren. De meeste intelligentie-onderzoekers definiëren intelligentie als een geheel van geestelijke vermogens (factoren), waaronder een algemeen vermogen om problemen op te lossen. Dit wordt de algemene intelligentiefactor (g) genoemd en is sterk verwant met een andere factor die fluïde intelligentie wordt genoemd. De g-factor verklaart ten minste de helft van de verschillen tussen mensen op intelligentietests en is de focus van het meeste intelligentieonderzoek. Er zijn echter nog andere belangrijke intelligentiefactoren, zoals verbaal vermogen, numeriek vermogen en ruimtelijk vermogen. Elke persoon heeft zijn eigen patroon van sterke en zwakke punten, maar de g-factor is het meest voorspellend voor academische en levenssuccesindicatoren zoals GPA of inkomen. Sommige onderzoekers, zoals mijn vriend Bob Sternberg, vragen zich af of g wel de belangrijkste factor is of de beste voorspeller van echte wereldvariabelen en dit is een goed debat. Andere onderzoekers bestuderen hoe g zich zou kunnen ontwikkelen en hoe kneedbaar het zou kunnen zijn. De debatten over deze vragen betekenen echter niet dat er geen overeenstemming is over hoe intelligentie moet worden gedefinieerd voor wetenschappelijke studie. Er is voldoende overeenstemming voor meer dan honderd jaar van vooruitgang in het onderzoek. De definitie evolueert naarmate meer empirische bevindingen worden ontdekt. Dit gebeurt op alle wetenschappelijke gebieden en daarom is de definitie van een “atoom” of een “gen” in de loop van de tijd ingrijpend veranderd. Naar mijn mening kunnen we een preciezere definitie van intelligentie krijgen naarmate het neurowetenschappelijk onderzoek naar mentale vermogens voortschrijdt. Dat is een thema van mijn boek.
Heeft u dit bericht met plezier gelezen? Meld u dan aan voor Psychology Alerts om toekomstige berichten per e-mail te ontvangen.
————————————-
Week 1 – Kunnen we intelligentie definiëren?
Week 2 – Welke rol speelt neurowetenschap bij het begrijpen van intelligentie en ons vermogen om te leren?
Week 3 – Welke rol spelen IQ-tests bij het meten van intelligentie?
Week 4 -Hoe beïnvloeden technologische vooruitgang, toegang tot directe informatie en mediakrachten de menselijke intelligentie?
Week 5 -Hoe kan het huidige onderzoek de ontwikkeling van nieuwe methoden om intelligentie te beoordelen informeren?
Week 6 -Wat heeft de toekomst in petto in het onderzoek naar intelligentie? Hoeveel slimmer zullen we over 100 jaar zijn?