Lamarcks Theorie van de Overerving van Verworven Kenmerken
Theorie van de Overerving van Verworven Kenmerken
Lamarck beïnvloedde Darwin met zijn theorie van de Overerving van Verworven Kenmerken. Deze theorie was de overtuiging dat als iemand een bepaalde eigenschap heeft, deze kan worden doorgegeven aan zijn voorouders. Deze theorie bestond uit twee delen. Het eerste was gebruik en niet-gebruik. Als een eigenschap niet werd gebruikt, zou het individu het verliezen. Als een eigenschap werd gebruikt, kon een individu deze eigenschap verwerven en behouden. Het tweede deel van deze theorie was dat deze eigenschappen dan konden worden doorgegeven aan het nageslacht.
Als organismen zich aan hun omgeving aanpassen, leiden hun interacties met de omgeving tot een verandering in fysiologische of fysieke behoeften. De theorie van Lamarck verschilt van de moderne evolutie in die zin dat deze niet aan het toeval te danken is. Hij geloofde dat organismen evolutionaire processen voortzetten om “perfectie” te bereiken. In zijn eerste boek, Philosohie zoologique, schreef hij:
“De natuur, die elke diersoort na elkaar voortbrengt, en begint met de minst volmaakte of eenvoudigste om haar werk te beëindigen met de meest volmaakte, heeft geleidelijk hun structuur gecompliceerd”.
Het klassieke voorbeeld dat wordt gebruikt, is dat van de giraffe. De nek van de giraffe werd in de loop der tijd geleidelijk langer, omdat hij die nodig had om hoog in de bomen bij de bladeren te kunnen. Na verloop van tijd werd de nek van een individuele giraffe hierdoor sterker en langer. Dit kon vervolgens worden doorgegeven aan de nakomelingen van deze giraffe.