De filosofie van het positivisme
Abstract
In 1822 publiceerde Auguste Comte, toen vierentwintig jaar oud, een plan voor de totale intellectuele, sociale en politieke reorganisatie van de maatschappij.1 Hij had wiskunde gestudeerd aan de École Polytechnique in Parijs, en had veel gelezen in de wetenschappen en in de Franse politieke filosofie van de achttiende eeuw. Hij zou zijn leven wijden aan zijn werk over de doctrines die bekend werden als het positivisme, en dit tot kort voor zijn dood in 1857. In de uitgebreide Cours de Philosophie positive, die vooral in de jaren 1830 werd gepubliceerd, ontwikkelde hij het positivisme als een gecombineerde filosofische en sociaal-politieke structuur. De filosofische aspecten van de structuur bestonden uit zogenaamd beschrijvende theorieën over menselijke kennis en de maatschappij. De sociaal-politieke aspecten werden voorafgebeeld in het hierboven genoemde vroege werk, en na hun adspiratie in de Philosophie positive werden zij volledig ontwikkeld in het latere Systéme de politique positive. Deze aspecten waren expliciet normatief, en gericht op het doel om zijn filosofische theorieën systematisch in te voeren als de denk- en handelwijzen van de menselijke samenleving. Comte’s latere werken ontwikkelden het positivisme verder als een expliciet religieus kader – de zogenaamde religie van de mensheid – voor de verbreiding en sociale implementatie van de positivistische filosofische en politieke structuur.